Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:288
Zaaknummer
69/13
Inhoudsindicatie
De onderlinge verhouding tussen advocaten dient gebaseerd te zijn op welwillendheid en vertrouwen.De vraag of in strijd daarmee is gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een advocaat dient in beginsel de stukken die hij naar de rechtbank stuurt per gelijke post en via hetzelfde communicatiemiddel naar de advocaat van de wederpartij te sturen. Klacht ten dele gegrond; enkele waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2014
in de zaak 69/13
naar aanleiding van de klacht van:
mr. [ ]
klager
tegen:
mr. [ ]
verweerder
gemachtigde: mr. [ ]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 19 juni 2013 met kenmerk 2013 KNN 049, door de raad ontvangen op 20 juni 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder, alsmede de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In een procedure bij de kantonrechter te H. tussen de cliënte van klager, bouwbedrijf H. B.V. en de heer B., is verweerder als raadsman van de heer B. opgetreden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder in strijd met Gedragsregel 17 heeft gehandeld die bepaalt dat advocaten in het algemeen dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
Toelichting
Verweerder heeft op een tweetal punten in strijd hiermee gehandeld. Zo heeft hij, toen klager confraternele correspondentie in het geding had gebracht, waar verweerder het niet mee eens was, gedreigd met een tuchtklacht en onder meer verzocht om intrekking van de desbetreffende productie met de woorden
“Mocht ik van u de toezegging (onder overlegging van bewijs) niet ontvangen, dan voeren u en ik de discussie wel op een ander platform”
Een ander voorbeeld heeft betrekking op een telefoongesprek naar aanleiding van een schikkingsvoorstel waarvan beide partijen een verschillende weergave geven. Verweerder heeft daarop laten weten telefoongesprekken met klager voortaan op te zullen nemen. Dit blijkt uit de brief van verweerder van 1 juni 2012 aan klager waarin hij schrijft:
“Gegeven deze onherkenbaarheid, ga ik ervan uit dat het tijdens toekomstige telefoongesprekken wat u betreft geen enkel probleem is dat het bewuste gesprek wordt opgenomen; dat komt immers de herkenbaarheid ten goede”.
Klager heeft tegen dit voornemen van verweerder uitdrukkelijk bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit voornemen niet ingetrokken.
b) verweerder op 17 september 2012 per faxbericht producties aan de rechtbank heeft gezonden en per gewone brief (en niet per fax) een afschrift daarvan aan klager. Klager heeft de stukken eerst op 19 september 2012 ontvangen. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 1. Klager wijst op een beslissing van het Hof van Discipline van 12 februari 2013, nr. 6053 LJN YA3036, waarin is bepaald dat gelijktijdige verzending inhoudt dat de verzending via hetzelfde communicatiemiddel moet geschieden.
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De cliënt van verweerder, de heer B., werd in eerste instantie bijgestaan door mr. H. In de procedure heeft klager bij het aanbrengen van de inleidende dagvaarding confraternele correspondentie overgelegd van hem zelf met mr. H., destijds advocaat van de heer B. Mr. H. had hiervoor geen toestemming verleend. Hierover heeft verweerder met klager gecorrespondeerd. Toen verweerder geen welwillende houding ondervond van de kant van klager heeft hij, kort samengevat, aangegeven dat klager in strijd handelde met de Gedragsregels en dat in dat geval de discussie op een ander platform moest plaatsvinden. Daarmee is uiteraard bedoeld het platform dat zorg draagt voor naleving van de gedragsregels. Dit is geen dreigement en ook niet als zodanig bedoelt. Verweerder merkt voorts op dat de heer B. in het verleden zelf een klacht tegen klager heeft ingediend vanwege het zonder toestemming overleggen van confraternele correspondentie in de bedoelde procedure. Verweerder ziet niet in dat hij verwijtbaar heeft gehandeld door melding te maken van ‘een discussie op een ander platform’.
4.2 Ten aanzien van het tweede voorbeeld voert verweerder aan dat de gedragsregels hem bekend zijn en dat hij geen telefoongesprekken met klager heeft opgenomen zonder diens toestemming. Hij had juist om toestemming gevraagd. Als klager daartegen bezwaar maakt, zullen gesprekken door verweerder niet worden opgenomen.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder voert aan dat hij heeft gepoogd de producties, die hij op 17 september 2012 per fax aan de rechtbank heeft gestuurd, ook per fax aan klager te sturen. Verweerder heeft bewijs overgelegd in de vorm van een schriftelijke verklaring van zijn secretaresse, waarin melding wordt gemaakt van problemen met de verzending van het desbetreffende faxbericht. Toen het einde van de middag naderde en de post zou worden opgehaald heeft de secretaresse de stukken dan ook per gewone post aan klager gezonden.
4.4 Overigens merkt verweerder op dat klager wel lang heeft gewacht met het indienen van zijn klachten. Dit zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid.
5 BEOORDELING
5.1 De raad zal allereerst de vraag over de ontvankelijkheid beoordelen. De raad is van oordeel dat klager niet te lang gewacht heeft met het indienen van zijn klacht. De klacht is immers op 21 februari 2013 ingediend terwijl het litigieuze handelen van verweerder heeft plaatsgevonden in de periode mei 2012 tot en met september 2012. Klager is derhalve ontvankelijk is zijn klachten.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 De raad stelt vast dat de verhouding tussen klager en verweerder onder enige spanning staat maar ziet niet in dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de kant van verweerder. Indien verweerder van mening is dat klager de gedragsregels heeft overtreden dan staat het hem vrij om klager te berichten dat hij zo nodig deze schending ter beoordeling zal voorleggen aan de tuchtrechter. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.3 Terecht, naar het oordeel van de raad, verwijt klager verweerder dat hij de stukken die hij naar de rechtbank heeft gestuurd niet per gelijke post en via hetzelfde communicatiemiddel aan klager heeft doen toekomen. Het feit dat er wellicht problemen met de fax van klager waren, disculpeert verweerder niet. Er waren immers andere middelen om er voor te zorgen dat klager diezelfde dag op de hoogte werd gesteld van de inhoud van de producties die aan de rechtbank werden gestuurd. Deze hadden bijvoorbeeld gescand aan klager kunnen worden toegezonden en er had telefonisch contact opgenomen kunnen worden met het kantoor van klager om te bespreken op welke wijze de stukken diezelfde dag nog aan klager konden worden gestuurd. Dit klachtonderdeel is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op alle omstandigheden is de raad van oordeel dat met onderstaande maatregel kan worden volstaan.
BESLISSING
De raad van discipline:
- oordeelt klachtonderdeel a ongegrond;
- oordeelt klachtonderdeel b gegrond;
- legt verweerder de maatregel op van een enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, A.H. Lanting, P.H.F. Yspeert, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl