Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:256

Zaaknummer

14-226A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Beleidsvrijheid. Verweerder is binnen de grenzen van zijn opdracht gebleven.

Uitspraak

Beslissing van 12 september 2014

in de zaak 14-226A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 21 augustus 2014 met kenmerk 4014-0280, door de raad ontvangen op 22 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich tot verweerder gewend naar aanleiding van een uitspraak van het gerechtshof waarbij klager is veroordeeld voor het belagen van een officier van justitie. De aanzegging in cassatie is op 20 februari 2014 betekend. De termijn om een cassatieschriftuur in te dienen liep af op 22 april 2014.

1.3 Op 8 en 9 april 2014 heeft verweerder een concept cassatieschriftuur aan klager gezonden, per e-mail in de vorm van een pdf-bestand alsmede in hard copy per gewone post. Tevens heeft verweerder de inhoud van de cassatiemiddelen als tekstbestand in een e-mail aan klager gekopieerd.

1.4 Bij brief van 10 april 2014 aan verweerder heeft klager onder meer geschreven:

1.  Hartelijk dank tot toezending van het cassatieschriftuur, met de 

  aantekening aan de volgende verzoeken te voldoen, te weten;

(…)

Verder heeft u mijn pijnpunten summier vermeldt en/of helemaal [bedoeld zal zijn: niet] in schriftuur meegenomen.

Kort om, ik zal uw schriftuur met mijn aantekeningen via TNT-POST doen toekomen en verzoek u bovengenoemde feiten te vermelden in schriftuur met voeging van de door mij genoemde producties.

(…)

Graag zie ik daarna het origineel cassatieschriftuur tegemoet.

1.5 Bij brief van 14 april 2014 heeft klager zich tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam gewend met het verzoek om te bemiddelen in verband de indiening van het cassatieschriftuur. Een stafmedewerker van het bureau van de orde heeft het bemiddelingsverzoek diezelfde dag doorgezonden aan verweerder met het verzoek om een reactie. Bij e-mail van 15 april 2014 heeft verweerder de stafmedewerker een toelichting gegeven op zijn voor klager verrichte werkzaamheden en meegedeeld dat hij klager dringend adviseert akkoord te gaan met indiening van de schriftuur, gezien de beperkingen die aan een cassatieprocedure zijn verbonden

1.6 Bij brief van 15 april 2014 aan klager heeft verweerder onder meer geschreven:

 Bijgaand treft u de definitieve versie van de door mij namens u opgestelde cassatieschriftuur. Ik heb hierin de nodige opmerkingen verwerkt, zoals u die hebt gemaakt nadat ik u de eerste concept versie had toegestuurd.

(…)

Voor zover ik bepaalde opmerkingen van uw kant uiteindelijk niet heb verwerkt in de schriftuur, ben ik van oordeel geweest dat dat zinloos is en op geen enkele manier een bijdrage zal kunnen leveren aan een positieve beslissing van de Hoge Raad in uw zaak. Dat geldt ook voor het niet aanhechten van bepaalde stukken, waarvan u hebt aangegeven dat u graag ziet dat die wel aan de schriftuur worden gehecht. Nog ven los van het feit dat het in strafzaken zeer ongebruikelijk is om stukken aan cassatieschrifturen te hechten (in de vorm van producties/bijlagen) moet die aanhechting wat mij betreft wel op de één of andere manier een bijdrage kunnen leveren aan een positief resultaat in uw cassatiezaak. (…)

 Graag verneem ik van u of u akkoord gaat met de indiening van de schriftuur zoals die nu voor u ligt. Ik benadruk nogmaals dat ik niet bereid ben nog verdere aanpassingen of aanvullingen te doen ten aanzien van de schriftuur. Indien u akkoord gaat met indiening, zal ik daartoe tijdig overgaan. Het heeft mijn voorkeur de indiening uiterlijk op donderdag 17 april 2014 te laten plaatsvinden, aangezien komende dinsdag (22 april) de laatste dag van de termijn is en het Paasweekend komende vrijdag beging met Goede Vrijdag. Indien u niet akkoord gaat met de indiening van de schriftuur, dan zal ik de schriftuur uiteraard niet indienen. Ik wijs u er in dat kader op dat er uiterlijk op dinsdag 22 april a.s. door een advocaat een cassatieschriftuur met daarin cassatiemiddelen moet zijn ingediend in uw zaak. (…)

1.7 Bij brief van 16 april 2014 van klager aan verweerder met een kopie aan de deken, heeft klager onder meer geschreven:

U heeft mij nadrukkelijk verzocht de pijnpunten schriftelijk te benoemen en aan u te doen toekomen, welke ik graag in verweer via schriftuur worden vermeldt, te weten;(…)

Ik wacht het schriftuur af en zal daarop  mijn reactie geven. (…)

1.8 Op 17 april 2014 heeft verweerder de cassatieschriftuur aangepast en ingediend bij de Hoge Raad.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) twee verschillende concept cassatieschrifturen aan klager heeft gezonden met de bedoeling om klager in verwarring te brengen;

b) willens en wetens tegen de uiterste wil van klager op de laatste dag van de 60 dagentermijn een definitief cassatieschriftuur heeft ingediend zonder dat klager dit heeft kunnen bestuderen en met de inhoud waarvan klager het niet eens is;

c) zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik en voorts een gepleegd ambtsmisdrijf heeft verzwegen;

d) de verdediging van klager ernstig heeft geschaad.

3 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

3.1 Klager verwijt verweerder dat hij twee verschillende concept cassatieschrifturen aan klager heeft gezonden met de bedoeling om klager in verwarring te brengen. Verweerder heeft toegelicht dat hij klager op 8 en 9 april 2014 het concept cassatieschriftuur heeft doen toekomen, zowel per

e-mail in pdf-bestand als in hard copy per gewone post. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de inhoud van de cassatiemiddelen ook als tekstbestand in een e-mail aan klager heeft gezonden, omdat klager het pdf-bestand niet kon openen. Omdat verweerder in het gekopieerde gedeelte de cassatiemiddelen heeft laten aansluiten op elkaar, ontstond verschil in het aantal pagina’s van de toegezonden concepten, die overigens gelijkluidend waren. Klager heeft niet aangetoond dat de inhoud van de concepten van elkaar verschilden. Het klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag en is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

3.2 Dit klachtonderdeel ziet op de inhoud van de door verweerder namens klager ingediende cassatieschriftuur alsmede op de termijn van indiening. Ten aanzien van het eerste aspect overweegt de voorzitter als volgt. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2). Verweerder ontkent dat hij de schriftuur tegen de wil van klager heeft ingediend. Uit de brief van 15 april 2014 aan klager blijkt dat verweerder heeft uitgelegd wat de beperkingen in cassatie zijn en dat niet alles wat klager wil mogelijk is. Op verweerder rustte bovendien de verplichting om ertegen te waken dat het niet indienen van de cassatieschriftuur klager onherstelbaar nadeel zou toebrengen, mede gelet op het feit dat cassatietermijn inmiddels reeds nagenoeg was verstreken. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij de brief van klager van 16 april 2014 zodanig heeft opgevat, dat klager akkoord was met indiening als verweerder de daarin genoemde “pijnpunten” zoveel mogelijk verwerkte, hetgeen verweerder heeft gedaan. Gelet op de termijn waarbinnen het schriftuur moest worden ingediend heeft verweerder na de laatste aanpassingen (het verwerken van de “pijnpunten”) van het cassatieschriftuur deze niet meer naar klager voor een laatste akkoord verzonden.  Mede gelet op de inhoud van de hiervoor onder 1.4 geciteerde brief van klager van 10 april 2014 en de uitleg van verweerder van 15 april 2014, mocht verweerder de brief van 16 april 2014 naar het oordeel van de voorzitter opvatten zoals hij heeft gedaan. Verweerder heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door tijdige indiening van de cassatieschriftuur, waarbij hij heeft toegelicht dat hij zekerheidshalve zelfs nog enkele dagen speling heeft genomen en hoefde het laatste concept niet nogmaals aan klager voor te leggen. Er was immers aan de wensen van klager voldaan, gezien de (beperkte) mogelijkheden die een cassatieprocedure heeft. Verweerder heeft klager ook uitdrukkelijk daarover geïnformeerd. Al met al kan dus niet worden gezegd dat klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

3.3 Uit hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, blijkt dat verweerder zoveel als in cassatie mogelijk is, aan de wensen van klager tegemoet is gekomen. Het door klager gestelde ambtsmisdrijf is door verweerder in de cassatieschriftuur opgenomen. De voorzitter vermag niet in te zien op grond waarvan verweerder zich schuldig zou hebben gemaakt aan machtsmisbruik. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel d)

3.4 Ten slotte verwijt klager verweerder dat hij de verdediging van klager ernstig heeft geschaad omdat verweerder het onderliggende dossier bewust buiten de rechtsgang heeft gehouden en met opgevraagde stukken niets zou hebben gedaan. Ook zou verweerder het spoorloos verdwenen dossier niet hebben opgevraagd. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft verweerder gewezen op het feit dat de mogelijkheden in cassatie beperkt zijn en dat hij binnen die mogelijkheden klager tegemoet is gekomen door bijvoorbeeld nog wel stukken aan het cassatieschriftuur te hechten, hetgeen ongebruikelijk is, omdat in cassatie geen nieuwe stukken kunnen worden ingebracht. Klager heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat verweerder cruciale stukken buiten de rechtsgang heeft gehouden. Ten aanzien van het door klager gememoreerde dossier geldt dat het geen onderdeel uitmaakte van de processtukken en derhalve in cassatie niet zou worden toegelaten. Desondanks heeft verweerder er in zijn cassatieschriftuur gewag van gemaakt en derhalve gedaan wat voor hem mogelijk was. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 september 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.