Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:41

Zaaknummer

L 41 - 2014

Inhoudsindicatie

Geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat klaagster niet eerder dan pas na 5 1/2 jaar haar klacht heeft kunnen indienen.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk-niet-ontvankelijkl.

Uitspraak

 

Beslissing van 5 maart 2014

in de zaak L 41-2014

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

A.

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

B.

 

 

verweerster

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement van 18 februari 2014 met kenmerk DOK 212 , door de raad ontvangen op 19 februari 2014 , en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1             Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een huurgeschil. De verhuurster vorderde betaling van achterstallige huurpenningen. Klaagster had betaling daarvan opgeschort in verband met achterstallig onderhoud.

1.2             De kantonrechter heeft bij vonnis dd. 25 september 2007 onder meer het volgende overwogen:

“……….. Naar het oordeel van de kantonechter is in ieder geval niet gebleken van zodanige ernstige gebreken dat deze opschorting van de huurbetaling rechtvaardigen.

De kantonrechter is van oordeel dat het antwoord op de vraag of er sprake is van gebreken waarvoor eiseres aansprakelijk is, in het kader van deze procedure dan ook in het midden kan blijven. Gedaagde heeft immers geen eis in reconventie ingesteld dan wel een beroep op verrekening gedaan met –eventueel- door haar gemaakte herstelkosten…….”

Klaagster werd bij voormeld vonnis veroordeeld tot betaling van achterstallige huur ad € 833,00 vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd afgewezen. Verweerster heeft klaagster bij brief dd. 2 oktober 2007 geadviseerd geen hoger beroep in te stellen en over te gaan tot betaling van de huurachterstand en kosten. Klaagster heeft zich hierna tot een andere advocaat gewend. Verweerster heeft het dossier bij brief dd. 6 november 2007 aan de opvolgende advocaat overgedragen.

 

1.3         Klaagster heeft zich bij brief dd. 13 april 2013 bij de deken beklaagd over het optreden van verweerster.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.        verweerster in de zaak van klaagster ten onrechte geen eis in reconventie heeft in gesteld in verband met de door klaagster gemaakte herstelkosten (zie opmerking daarover van de kantonrechter in rechtsoverweging 5.1 van zijn vonnis dd. 25 september 2007);

2.        klaagster niet naar behoren is vertegenwoordigd en daarvan nog altijd de gevolgen ervaart. De huidige situatie waarin klaagster verkeert is daarvan een direct gevolg.

 

3.           VERWEER    

3.1         Verweerster heeft het dossier op 6 november 2007 overgedragen en beschikt derhalve slechts nog over enkele persoonlijke correspondentie en enkele dubbele kopieen.

3.2         Het was niet mogelijk om een reconventionele vordering te dienen, aangezien klaagster geen deskundigenrapportage met betrekking tot de door haar vermeende te maken herstelkosten kon overleggen. Verweerster heeft klaagster erop gewezen dat zij bewijs van haar stellingen diende te overleggen. Klaagster heeft dit niet gedaan. Er was bovendien reeds sprake van huurverlaging ter tegemoetkoming in de herstelkosten.

3.3         Klaagster geeft niet aan waarin verweerster zou hebben gefaald, waarvan zij nog steeds de gevolgen ondervindt. Het niet instellen van een reconventionele vordering had in de appelprocedure verholpen kunnen worden. Klaagster heeft echter geen hoger beroep ingesteld.

 

4.           ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         Verweerster heeft in 2007 werkzaamheden voor klaagster verricht in een huurgeschil tussen klaagster en de verhuurster van de woning van klaagster. Klaagster heeft zich na het vonnis van de kantonrechter dd. 25 september 2007 tot een andere advocaat gewend, waarna verweerster haar werkzaamheden voor klaagster heeft beëindigd en het dossier aan de opvolgende advocaat heeft overgedragen. Klaagster heeft zich in april 2013, derhalve vijf en een half jaar nadat verweerster haar werkzaamheden voor klaagster heeft beëindigd, bij de deken beklaagd over het optreden van verweerster.

4.3         Hoewel in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht bestaan brengt de rechtszekerheid voor een advocaat met zich mee dat door hem  verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld. De rechtszekerheid voor de advocaat dient te worden afgewogen tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De voorzitter zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

 

4.4         Vast staat dat klaagster in oktober 2007 op de hoogte was van de inhoud van het vonnis van de kantonrechter en diens overwegingen. Desalniettemin heeft klaagster vijf en een half jaar gewacht met het indienen van een klacht tegen verweerster. Nu klaagster geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat zij zich niet eerder met een klacht tot de deken heeft kunnen wenden, noch daarvan bewijs overlegt, dient de rechtszekerheid voor verweerster te prevaleren dat zij erop mag vertouwen dat haar optreden na een zo lange periode niet meer ter discussie wordt gesteld. De stelling van klaagster dat zij zich reeds in 2012 tot de deken van het voormalige arrondissement Roermond heeft gewend, maakt dit niet anders aangezien ook in dat geval geen sprake is van een redelijke termijn waarbinnen de klacht is ingediend.

 

4.5         De voorzitter zal de klacht op grond van het bovenstaande als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op    maart 2014.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.        Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.