Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:97

Zaaknummer

R.3948/12.82 - R.4278/13.185

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder als deken in het onderzoek naar een door klager ingediende klacht (tegen een voormalig deken) het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De verwijten betreffen onder meer de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de wijze waarop verweerder de klacht na afsluiting van het onderzoek aan de Raad van Discipline heeft voorgelegd. Voorts verwijten inzake belangenverstrengeling en vooringenomenheid. De raad beoordeelt de klacht volgens de maatstaf dat de advocaat, ook indien hij in een andere hoedanigheid dan die van advocaat handelt, zoals die van deken, onder het advocatentuchtrecht valt en dat, indien hij zich in die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake is van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Inhoudsindicatie

Gedurende de tijd dat verweerder de klacht heeft behandeld, heeft hij gehandeld in overeenstemming met de bepalingen van de Advocatenwet. Het stond verweerder vrij om de behandeling van de klacht te verwijzen naar een lid van de Raad van Toezicht, voor wiens gedragingen verweerder geen eindverantwoordelijkheid draagt. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 15 januari 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij brief van 26 november 2013 heeft klager stukken in het geding gebracht.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klager en mr. R., advocaat te Rotterdam, tevens deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Nadat de behandeling was gesloten heeft de raad de uitspraak bepaald op 10 februari 2014.

1.5 Bij brief van 12 december 2013 heeft klager de voorzitter en de leden van de behandelend kamer gewraakt.

1.6 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad van 3 februari 2014.

1.7 Bij beslissing van 17 februari 2014 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek afgewezen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij brief van 4 november 2010 heeft klager de onderhavige klacht ingediend tegen verweerder in diens hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

2.3 Het onderzoek van die klacht is verricht door de (achtereenvolgende) deken(s) van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, respectievelijk mr. N. en mr. S..

2.4 Klager heeft de klacht tegen verweerder ingediend in verband met diens onderzoek naar een door klager tegen mr. C, voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, ingediende klacht. De klacht tegen mr. C had betrekking op de wijze waarop mr. C het dekenonderzoek heeft verricht naar aanleiding van een klacht van klager tegen twee in het arrondissement Rotterdam gevestigde advocaten.

2.5 Nadat de Haagse deken het onderzoek naar de klacht tegen verweerder had verricht, heeft hij bij brief van 6 mei 2011 aan klager zijn bevindingen geresumeerd. Tevens heeft de Haagse deken daarbij een voorlopig oordeel over de klacht gegeven.

2.6 Naar aanleiding van de brief van 6 mei 2011 heeft klager bij brieven van 10 mei 2011 en 30 mei 2011 en in correspondentie daarna blijk gegeven van bezwaren tegen de inhoud van de brief van 6 mei 2011.

2.7 Bij brief van 22 december 2011 heeft klager zijn klacht tegen verweerder aangevuld.

2.8 Naar aanleiding van een bespreking van de Haagse deken met klager op 12 september 2011 heeft de Haagse deken het onderzoek van de klacht en diens bevindingen bij brief van 19 oktober 2011 (opnieuw) aan klager meegedeeld.

2.9 Hierna is tussen partijen en de deken verder gecorrespondeerd over de inhoud van de klacht en het verweer daartegen.

2.10 Bij brief van 25 september 2012 heeft klager aan de Haagse deken nader zijn visie betreffende de klacht en de klachtomschrijving in de brief van 6 mei 2011 gegeven.

2.11 De Haagse deken heeft het dossier op 15 januari 2013 aan de raad gezonden.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam heeft gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet in dier voege dat hij zich in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder oorspronkelijk dat hij:

het algemeen belang van een goede beroepsuitoefening schaadt;

A. weigert te voldoen aan wettelijke bepalingen van de Advocatenwet;

B. niet voldoet aan klagers beroep op toepassing van artikel 46c lid 4 en 46e lid 1 Advocatenwet;

C. belangenverstrengeling, vooringenomenheid en een gebrek aan kennis miskent;

D. klager niet heeft geïnformeerd over verweerders zakelijke relatie met mr. H, inhoudende dat verweerder partner is bij het advocatenkantoor waar mr. H werkzaam is;

E. niet behulpzaam is geweest bij het op schrift stellen van klachten bij het opstellen en formuleren van klagers tuchtrechtelijke klachten;

F. zich schuldig heeft gemaakt aan vertragingstactieken in de tuchtrechtelijke klachtprocedure tegen mr. C. 

3.3 Klager heeft de klachtonderdelen – zakelijk samengevat – als volgt toegelicht:

Ad A verweerder is tijdens het onderzoek naar de door klager ingediende klacht tegen mr. C niet onpartijdig, maar vooringenomen geweest. Klager verwijt verweerder dat niet zijn belang als klager bij het onderzoek centraal heeft gestaan maar dat in plaats daarvan het belang van de advocaten tegen wie klager een klacht had ingediend en de beroepsgroep in het onderzoek centraal hebben gestaan. Volgens klager is geen goede procesorde gevolgd.

Ad B Verweerder heeft geweigerd de klacht betreffende mr. C rechtstreeks door te zenden aan een andere Raad van Discipline dan de Raad van Discipline in het ressort Den Haag. Verweerder heeft geen gevolg gegeven aan klagers verzoek tot doorzending van zijn klacht naar enige Raad van Discipline.

Ad C Ten onrechte heeft verweerder niet voldaan aan klagers verzoek tot doorzending van de klacht betreffende mr. C naar een andere Raad van Discipline op basis van de genoemde wetsartikelen. In plaats daarvan heeft verweerder (bij brief van 26 augustus 2010) klager bericht dat het niet aan hem maar aan het Hof van Discipline is om de procedure te bepalen.

Ad D Verweerder heeft geweigerd naar aanleiding van klagers verzoek analoge toepassing aan artikel 46a lid 3 Advocatenwet te geven, waardoor verweerder heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde, een goede rechtspleging en de schijn van belangenverstrengeling niet heeft vermeden.

Ad E Door niet op de zakelijke kantoorrelatie met mr. H te wijzen heeft verweerder de schijn van belangenverstrengeling en vooringenomenheid gewekt, althans niet voorkomen.

Ad F Doordat verweerder in strijd met artikel 46c lid 1 Advocatenwet niet behulpzaam is geweest bij het opstellen en formuleren van de klachten zoals vermeld in klagers brief van 5 augustus 2010 is klager niet in de gelegenheid gesteld zijn klacht op een goede manier juridisch te formuleren.

Ad G Verweerder heeft geen poging gedaan om de klacht tegen mr. C in der minne te regelen en heeft evenmin voldaan aan klagers verzoek de klacht onmiddellijk door te zenden aan de Raad van Discipline.  

3.4 Klager heeft nog andere verwijten aan verweerder gemaakt, welke zijn vermeld in de samenvatting van de Haagse deken in diens brief van 19 oktober 2011. De raad beschouwt de aldaar vermelde overige verwijten als veeleer uitwerking van de onder A t/m G vermelde verwijten en zal deze derhalve niet als afzonderlijke klachtonderdelen behandelen.

3.5 In zijn brief van 22 december 2011 aan de deken heeft klager zijn klachten laatstelijk als volgt samengevat:

Onomstotelijk staat vast dat de RvT Rotterdam door verweerder in de functie van Deken het hierna volgende heeft nagelaten en zich als advocaat onbehoorlijk heeft gedragen:

- Verweerder heeft stelselmatig de rechtsgang gefrustreerd en daarmee mij onherstelbaar processueel nadeel toegebracht en daarmee een eerlijke procesgang tegengewerkt

- Verweerder heeft de RvD Den Haag op geen enkele wijze gewezen dat ik het totaal niet eens was met de wijze van onderzoek en de behandeling van mijn klachten maar heeft hij slechts in algemene bewoordingen gesteld heb ik voorwaarden stelde aan het overleggen van mijn klachten aan de RvD Den Haag. Zie brief van 12 oktober 2011. (Bijlage B1-135, alinea 4)

- Verweerder heeft zonder mijn toestemming een zwaar onder discussie en verbod liggende klachtomschrijving doorgestuurd naar de RvD Den Haag.

- Verweerder heeft met uiterst discutabele argumenten op verzoek van mr. C (Bijlage B1-133) de klachten op grond van art. 46e jo en 46d lid 3 Advocatenwet ambtshalve doorgestuurd naar de RvD Den Haag omdat een oplossing in der minne niet mogelijk was. Daarbij is verweerder voorbij gegaan aan het feit dat ik exact hetzelfde beroep op grond van art. 46e en 46d Advw 14 maanden eerder had gedaan maar verweerder daaraan niet heeft willen voldoen.

- Verweerder heeft verzuimd om op mijn verzoek, nadat er sprake was van een ernstige vertrouwensbreuk, de RvD hierover te informeren en om een nadere instructie te vragen.

- Verweerder heeft verzuimd maatregelen te nemen om elke schijn van belangenverstrengeling, partijdigheid te voorkomen nadat ik op grond van belang op 7 juni 2011 genoodzaakt was een klacht tegen mr. R [lid van de RvT, RvD] in te dienen.

- Verweerder heeft tot op heden de klacht tegen mr. R niet afgerond noch is onduidelijk wie de klachten onderzoekt en behandelt zodat ook hier niet voldaan wordt aan de termijnen zoals gesteld in art. 46d lid 1 tot en met 3 en art. 46e lid 1 en 2.

- Verweerder heeft nadat tegen hem een tuchtrechtelijke klacht was ingediend en in behandeling is bij de RvT Den Haag onvoldoende professionele distantie getoond door zich in te laten met het overleggen van de aanbiedingsbrief tegen mr. C aan de RvD Den Haag.

- Verweerder heeft tegen het nadrukkelijke verbod van mij toch zijn aanbiedingsbrief van 12 november 2011 doorgestuurd naar de RvD Den Haag. Met als gevolg dat op voorhand al vast stond dat mijn klachten geen enkele kans van slagen zou hebben omdat deze niet juridisch adequaat waren onderbouwd. Bovendien is de wijze van presenteren onduidelijk en het verwijzen naar producties totaal ontbrak. Dit is ook uit de beslissing van de RvD Den Haag gebleken omdat de door verweerder overlegde klachten ontbeert aan feitelijke grondslag en motivatie en daarmee als kennelijk ongegrond verklaard zodat de RvD Den Haag niet heeft kunnen toetsen aan de overlegde producties.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht en de aanvulling daarvan verweerd onder meer bij brieven van 17 december 2010 en 15 mei 2012. Op het gevoerde verweer zal de raad hierna waar nodig ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Blijkens de stukken heeft de onderhavige klacht betrekking op de wijze waarop verweerder is omgegaan met de door klager tegen mr. C ingediende klacht. Die klacht had betrekking op de wijze waarop mr. C het dekenonderzoek had verricht naar aanleiding van een klacht van klager tegen twee in het arrondissement Rotterdam gevestigde advocaten. 

Toen klager de klacht tegen mr. C indiende, te weten bij brieven van 5 en 19 augustus 2010, was mr. C geen deken meer.

5.2 Nadat klager zich over het handelen van mr. C als voormalig deken had beklaagd, is het onderzoek naar die klacht aanvankelijk gedurende korte tijd uitgevoerd door verweerder, die op dat moment deken was van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. De wijze waarop verweerder de klacht tegen mr. C heeft behandeld, vormde voor klager aanleiding tot het indienen van de onderhavige klacht.

5.3 Als tuchtrechtelijke maatstaf voor het optreden van een advocaat in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals de hoedanigheid van deken, geldt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, dat de advocaat ook in die andere hoedanigheid onder het advocatentuchtrecht valt, maar dat de tuchtrechter in een dergelijk geval slechts zal toetsen aan de beperkte maatstaf of het vertrouwen in de advocatuur door de gestelde gedragingen wordt geschaad.

5.4 De raad zal het handelen van verweerder in zijn onderzoek naar klagers klacht tegen mr. C toetsen aan de hand van de voormelde maatstaf.

5.5 Gelet op de samenhang tussen de in de klacht aan de orde gestelde verwijten en de beperkte betrokkenheid van verweerder bij het dekenonderzoek zal de raad de klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen. Daarbij staat voorop dat uitsluitend het handelen van verweerder in diens hoedanigheid van deken in deze zaak beoordeeld kan worden. Gedragingen van de andere personen of organen, zoals de Raad van Toezicht in het Arrondissement Rotterdam of leden van de Raad van Toezicht, worden in deze zaak door de raad niet beoordeeld.

5.6 Verweerder heeft in zijn verweer een en andermaal het volgende aangevoerd.

5.7 Klager heeft bij brief van 16 juni 2010 aangekondigd klachten in te zullen dienen tegen mr. C en mr. K, beiden voormalig deken. Klager heeft bij brief van 19 augustus 2010 een klaagschrift (gedateerd op 5 augustus 2010) ingediend tegen mr. C en mr. K. Op grond dat de inhoud van klaagschrift van klager enige uitleg behoefde, heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek over de klacht. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2010 in aanwezigheid van klager, mr. D, destijds waarnemend deken, mr. Y, stafmedewerkster, en verweerder als deken. In het gesprek is aan klager ondermeer meegedeeld dat de waarnemend deken, althans een lid van de Raad van Toezicht, de klacht tegen mr. C verder zou behandelen en onderzoeken. De reden hiervoor is dat mr. H, tegen wie de onderliggende klacht was gericht, een kantoorgenoot is van de deken. Hierna is de klacht tegen mr. C in behandeling genomen door mr. R, lid van de Raad van Toezicht.

5.8 In zoverre het de feiten betreft is het hier weergegeven gedeelte van het verweer niet dan wel onvoldoende door klager weersproken. Naar het oordeel van de Raad staat aldus vast dat betrokkenheid van verweerder bij de klacht tegen mr. C beperkt is tot het tijdvak van 19 augustus 2010, althans 16 juni 2010, tot en met 5 oktober 2010.

5.9 De klachten kunnen worden onderscheiden naar verwijten aangaande datgene wat verweerder in dat tijdvak wel heeft gedaan en verwijten aangaande datgene wat hij niet heeft gedaan.

5.10 Tot de laatste categorie behorende verwijten die erop neerkomen dat verweerder niet heeft voldaan aan wettelijke bepalingen, in het bijzonder bepalingen van de Advocatenwet.

5.11 Anders dan klager meent, was verweerder niet gehouden om de klacht tegen mr. C door te zenden aan een andere Raad van Discipline dan de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage. Op het tijdstip waarop klager de klacht tegen mr. C indiende was mr. C geen deken meer. Artikel 46c, lid 4, Advocatenwet was dan ook niet van toepassing.

5.12 Voorts stond artikel 46e lid 1 Advocatenwet er niet aan in de weg dat verweerder een aanvang heeft gemaakt met de klachtbehandeling, zij het voor korte duur. Het bepaalde in artikel 46e lid 1 brengt niet meer dat de deken, bij wie een klacht wordt ingediend, geen onderzoek instelt naar de klacht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met de artikelen 46c, 46d en 46e beoogt heeft de werkwijze van de deken als volgt te regelen. De deken is degene bij wie klachten moeten worden ingediend en die tracht een oplossing in der minne te bewerkstelligen (artikel 46c, lid 1 respectievelijk artikel 46d, lid 1). De deken onderzoekt elke bij hem ingediende klacht en brengt deze ter kennis van de raad indien hij na onderzoek een regeling in der minne niet mogelijk acht. De deken brengt, na het onderzoek, de klacht echter onmiddellijk ter kennis van de Raad van Discipline indien de klager daarom heeft verzocht (artikel 46e, lid 1). In dat geval ziet hij dus af van het beproeven van een minnelijke schikking (volgens artikel 46d, lid 1).

5.13 Het verwijt van klager dat verweerder niet heeft voldaan aan de voorschriften van de Advocatenwet treft derhalve geen doel.

5.14 Van belang is verder dat het verweerder, zoals hij in het verweer heeft aangevoerd, vrij stond om op basis van artikel 46c, lid 3 Advocatenwet een bij hem ingediende klacht te verwijzen naar een lid van de Raad van Toezicht teneinde de klacht te onderzoeken en af te handelen op de wijze als is omschreven in de artikelen 46c, 46d en 46e Advocatenwet. 

Verweerder heeft van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt door na het gesprek van 5 oktober 2010 de behandeling van de klacht te verwijzen naar mr. R, lid van de Raad van Toezicht.  

Anders dan klager meent, is verweerder daardoor niet eindverantwoordelijk gebleven voor de behandeling van de klacht tegen mr. C. Zoals hiervoor is overwogen worden in de onderhavige klacht uitsluitend gedragingen van verweerder als deken beoordeeld.

5.15 Klager verwijt verweerder dat hij hem, klager, niet heeft geïnformeerd over de zakelijke relatie met mr. H, die werkzaam is bij het kantoor waar verweerder partner is.

5.16 Verweerder heeft aangevoerd dat tijdens de bespreking van 5 oktober 2010 is gesproken over zijn verhouding tot mr. H en dat is besproken dat een lid van de Raad van Toezicht de klacht tegen mr. C zou behandelen, ook om de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid te voorkomen.

5.17 Gelet op het gevoerde verweer kan in het midden blijven in hoeverre de relatie tussen verweerder en mr. H in het gesprek van 5 oktober 2010 aan de orde is gekomen, nu vaststaat dat verweerder na die bespreking het lid van de Raad van Toezicht mr. R met het onderzoek naar de klacht heeft belast. Daarbij komt dat de raad aannemelijk acht dat verweerder dit gedaan heeft om de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid te voorkomen. Een andere reden om mr. R. met het onderzoek naar de klacht te belasten is gesteld noch gebleken.

5.18 Het verwijt dat klager verweerder niet behulpzaam is geweest bij het formuleren van de klacht tegen mr. C treft naar het oordeel van de raad geen doel. Daargelaten dat verweerder heeft aangevoerd dat de formulering van de klacht in het gesprek van 5 oktober 2010 is besproken, heeft klager er in de vele stukken die hij heeft opgesteld ruimschoots blijk van gegeven goed in staat te zijn zijn gedachten en bezwaren tegen door hem beklaagde advocaten onder woorden te brengen. Anders dan klager lijkt aan te nemen, is niet vereist dat een klacht wordt opgesteld door een juridisch geschoold persoon. Het klachtrecht voor advocaten is laagdrempelig, hetgeen onder meer volgt uit het feit dat niet is voorgeschreven dat een klacht namens de klager door een advocaat moet worden ingediend.  

Klager heeft bij het hier besproken verwijt geen belang.

5.19 Voor zover de uit de stukken blijkende verwijten van klager in het voorgaande niet afzonderlijk zijn besproken en beoordeeld, overweegt de raad als volgt.

5.20 Verweerder heeft naar het oordeel van de raad gedurende de korte periode dat hij de klacht van klager tegen mrs. C in behandeling had, op geen enkele wijze blijk gegeven van een gedraging, laat staan een misdraging, waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad of ondermijnd.  

Ondanks de ampele hoeveelheid stukken die klager in het geding heeft gebracht heeft de raad geen gedragingen van verweerder kunnen vaststellen die in strijd zijn met de onder nummer 5.3 vermelde maatstaf.

5.21 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. T. Hordijk, A.J.N. van Stigt, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl