Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:313

Zaaknummer

R. 4435/14.21

Inhoudsindicatie

Privé-gedragingen advocaat zijn volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline alleen dan tuchtrechtelijke van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Daarvan is sprake nu de gedragingen van verweerder (bestaande in veelvuldige politiecontacten en strafrechtelijke veroordelingen) niet anders dan tot gevolg kunnen hebben dat het vertrouwen in hem als strafrechtadvocaat is beschadigd en hij daardoor aan geloofwaardigheid heeft ingeboet. Aan afleggen leugenachtige verklaringen – ook ter zitting – tilt de raad zwaar. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing 2 maanden, proeftijd 2 jaar.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 17 januari 2014 met kenmerk R 2014/05 nd, door de raad ontvangen op 20 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 september 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 13 juli 2005 is verweerder door de Politierechter te Amsterdam veroordeeld tot een geldboete van € 220,- wegens mishandeling op 30 oktober 2004.

2.3 Verweerder is op 31 maart 2006 beëdigd als advocaat te Rotterdam. Op 12 februari 2010 is aan hem de stageverklaring uitgereikt.

2.4 Blijkens een overzicht van de politie Rotterdam is verweerder in de periode 2008 – 2013 een aantal malen met de politie in aanraking geweest.

2.5 Op 18 mei 2009 is verweerder door de Politierechter te Den Haag veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur en tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij wegens mishandeling op 4 juni 2008.

2.6 Wegens openbare dronkenschap op 9 juni 2012 is aan verweerder op 13 november 2012 een strafbeschikking uitgereikt met een geldboete van € 85,-.

2.7 Bij zijn aanhouding op 9 juni 2012 had verweerder cocaïne in zijn bezit. Dat is toen strafrechtelijk zonder gevolg gebleven.

2.8 De maandag na het weekeind van 9 en 10 juni 2012 werd het bureau van de Orde gebeld door de heer T. Hij vertelde dat hij als beveiliger werkzaam was bij (onder andere) een horecagelegenheid in Rotterdam en dat hij dat weekeind vervelende ervaringen had gehad met verweerder. Verweerder zou zich hebben misdragen. Volgens de heer T. was sprake van alcoholmisbruik en het onder invloed zijn van cocaïne en werd verweerder om die reden niet in horecagelegenheid toegelaten. Toen verweerder vertrokken was, bleek hij zijn tas bij de horecagelegenheid te hebben achtergelaten. In die tas bevonden zich dossierstukken (met vertrouwelijke gegevens) van tenminste zeven cliënten. Verweerder had die vrijdag (8 juni 2012) piketdienst gehad en had onder andere van die piketbezoeken alle gegevens bij zich. De heer T. heeft de tas met (onder andere) de dossierstukken op het bureau van de Orde afgegeven.

2.9 Naar aanleiding van dit incident heeft klager met verweerder gesproken. Verweerder ontkende de aan zijn adres gemaakte verwijten. Dat hij in de nacht van 9 juni 2012 was aangehouden door de politie, heeft verweerder tijdens dit gesprek niet aan klager gemeld. 

2.10 Wegens openbare dronkenschap op 21 februari 2013 is aan verweerder op 22 mei 2013 een strafbeschikking uitgereikt met een geldboete van € 90,-.

2.11 Op 1 mei 2013 zond de Politiechef Eenheid Rotterdam klager een brief waarin hij melding maakte van laakbaar gedrag van verweerder na een tweetal aanhoudingen door de politie op 9 juni 2012 en 21 februari 2013.

2.12 Naar aanleiding van de brief van 1 mei 2013 heeft klager een aantal malen met verweerder gesproken.

2.13 Tussen klager en verweerder zijn afspraken gemaakt omtrent enerzijds het houden van contact en anderzijds medische behandeling van het alcoholprobleem van verweerder. Daarvoor was verweerder in 2007 al gedurende enkele maanden behandeld in een verslavingskliniek in Schotland.

2.14 Begin 2013 meldde verweerder aan klager een nieuwe behandeling te zijn aangevangen, waarvan hij verwachtte dat deze succesvol zou zijn en hem van zijn alcoholverslaving zou genezen.

2.15 Op 1 augustus 2013 maakte verweerder aan klager melding van de gebeurtenissen die uiteindelijk hebben geleid tot de hierna te melden veroordeling op 18 november 2013.

2.16 Naar aanleiding van de melding van klager d.d. 1 augustus 2013 hebben weer diverse gesprekken met verweerder plaatsgevonden. Op 9 september 2013 heeft klager met instemming van de Politiechef Eenheid Rotterdam met verweerder de volgende afspraken gemaakt:

- verweerder zou tot ultimo 2014 geen cliënten/arrestanten meer

  bezoeken op politiebureaus in de regio Rotterdam-Rijnmond;

- verweerder zou tot ultimo 2014 geen piketdiensten meer draaien;

- verweerder zou ervoor zorgen dat hij tot ultimo 2014 geen

  voorkeursmeldingen meer zou behandelen maar deze zou 

  overdragen aan een andere advocaat.

2.17 Omdat bovenstaande afspraken in beginsel tot problemen hadden kunnen leiden wat betreft de rechtsbijstand aan cliënten in lopende en nieuwe zaken zijn ook het OM en de rechtbank daarvan op de hoogte gesteld.

2.18 In een onherroepelijk vonnis van de Politierechter te Rotterdam van 18 november 2013 is verweerder bij verstek veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf wegens (1) vernieling, (2) mishandeling, (3) bezit van harddrugs en (4) belediging van een agent. Daarnaast diende hij een schadevergoeding aan de benadeelde partij te voldoen en werd reclasseringstoezicht voorgeschreven.

2.19 Op 9 december 2013 vond het laatste overleg tussen klager en verweerder plaats.

2.20 Bij brief met bijlagen van 17 januari 2014 heeft klager bij de raad een klacht ingediend.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in de voorbije jaren herhaaldelijk niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.  

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De verweten gedragingen betreft privé-gedragingen van verweerder. Privé-gedragingen van een advocaat zijn blijkens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline (zie onder meer HvD 10 januari 2011, nr. 5759) alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn of verband bestaat of verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Naar het oordeel van de raad is zonder meer sprake van een dergelijke situatie.

5.2 Verweerder is strafrechtadvocaat en komt in die hoedanigheid veelvuldig in aanraking met de politie, het OM en de rechterlijke macht. De hem verweten gedragingen kunnen niet anders dan tot gevolg hebben dat het vertrouwen in verweerder in zijn hoedanigheid van strafrechtadvocaat is beschadigd en dat hij daardoor aan geloofwaardigheid heeft ingeboet. Deze gedragingen moeten in het licht van de beroepsuitoefening van verweerder bovendien absoluut ongeoorloofd worden geacht. Verder is vertrouwelijkheid van stukken voor de beroepsuitoefening van de advocatuur en het vertrouwen daarin van derden, een groot goed. Een advocaat dient die vertrouwelijkheid te allen tijde te waarborgen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Nog afgezien daarvan tilt de raad zeer zwaar aan het feit dat verweerder ten aanzien van de inhoud van de door hem achtergelaten tas, ook ter zitting nog leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.

5.3 Naar het oordeel van de raad is de klacht gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en mede in aanmerking genomen de tussen klager en verweerder op 9 september 2013 gemaakte afspraken (waaraan ook uitvoering is gegeven), acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

-  verklaart de klacht gegrond;

-  legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening op voor de duur van twee maanden;

-  bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2014.

         griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 november per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de plaatsvervangend deken van de Orde van Advocaten in het

   arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de plaatsvervangend deken van de Orde van Advocaten in het

  arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl