Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:332

Zaaknummer

R. 4581/14.166

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Op basis van de stukken is niet komen vast te staan of de cliënt van verweerder voor het leggen van beslag een titel heeft. Evenmin kan  worden vastgesteld dat verweerder als advocaat van klagers wederpartij klagers belangen heeft geschaad, dan wel feiten of omstandigheden heeft geponeerd, waarvan hij moest weten dat deze onjuist zijn. Het dreigen met beslaglegging acht de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu verweerder gebruik maakt van de mogelijkheden die hem op grond van de wet ten dienste staan. In de situatie dat (de cliënte van) verweerder overgaat tot beslaglegging, is het niet aan de tuchtrechter om te oordelen of en in hoeverre een dergelijke beslaglegging al dan niet terecht is.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K095 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Bij vonnis van de rechtbank Den Haag is de cliënt van verweerder in reconventie veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van ongeveer € 7.000,--

1.2 Verweerder heeft klager, voor zover in deze relevant, bij brief van 31 maart 2014 als volgt bericht:

“…Tot mij wendde zich A. BV (red.) met het verzoek haar belangen te behartigen in een te entameren procedure bij het Gerechtshof Den Haag. Cliënte kan zich vanzelfsprekend niet verenigen met het vonnis dat door de kantonrechter is gewezen en kondigt hierbij hoger beroep aan. Indien en voor zover u voornemens zou zijn over te gaan tot het nemen van executiemaatregelen, zal ik overgaan tot het leggen van beslag op uw beweerdelijke vordering. U doet er dan ook goed aan executiemaatregelen achterwege te laten. Tot slot sommeer ik u zich te onthouden van het onaangekondigd benaderen van personeelsleden van cliënte en andere aan cliënte verbonden personen. Uw vervelende telefoontjes sorteren geen enkel effect en missen ieder doel.

…”

1.3 Bij brief van 2 april 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. niet had mogen dreigen met beslaglegging, nu verweerder weet althans behoort te weten dat beslaglegging in casu niet mogelijk is;

b. klager schade heeft berokkend door deze klachtprocedure ad € 1.000,00. Klager is van mening dat verweerder die schade aan hem dient te vergoeden.

c. liegt over een vermeend telefoongesprek op 1 april 2014 met klager. Volgens klager heeft dit telefoongesprek nimmer plaatsgevonden.

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Op basis van de stukken is niet komen vast te staan of de cliënt van verweerder voor het leggen van beslag een titel heeft. Evenmin kan  worden vastgesteld dat verweerder als advocaat van klagers wederpartij klagers belangen heeft geschaad, dan wel feiten of omstandigheden heeft geponeerd, waarvan hij moest weten dat deze onjuist zijn. Het dreigen met beslaglegging acht de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu verweerder gebruik maakt van de mogelijkheden die hem op grond van de wet ten dienste staan. In de situatie dat (de cliënte van) verweerder overgaat tot beslaglegging, is het niet aan de tuchtrechter om te oordelen of en in hoeverre een dergelijke beslaglegging al dan niet terecht is. Over dergelijke vraagstukken is de civiele rechter bevoegd een oordeel te geven.

Ten aan zien van klachtonderdeel b

3.3 Voor zover klager meent dat hij door toedoen van verweerder schade heeft geleden, dient klager zich te wenden tot de civiele rechter, nu de tuchtrechter geen bevoegdheid heeft over een dergelijke vordering een oordeel te geven.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 Klager en verweerder nemen ten aanzien van het vermeende telefoongesprek van 1 april 2014 tegenstrijdige standpunten in zonder dat op basis van het gestelde en de stukken kan worden vastgesteld dat het standpunt van klager ter zake juist is. Het zelf opstellen van een lijst met inkomende / uitgaande gesprekken van bepaalde telefoonnummers is daartoe onvoldoende. Ook overigens acht de voorzitter dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht. 

3.5 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a kennelijk ongegrond, klachtonderdeel b  kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel c van onvoldoende gewicht te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond, klachtonderdeel b als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel c als van onvoldoende gewicht af.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 15 september 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.