Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:408
Zaaknummer
75/14
Zaaknummer
76/14
Inhoudsindicatie
Het is een advocaat toegestaan zijn werkzaamheden eerst te beginnen na ontvangst van een (afgesproken) voorschot. Ook mag een advocaat de behandeling van een zaak overdragen aan een kantoorgenoot, mits met instemming van de cliënt. Voorts mag een advocaat zijn opdracht neerleggen als hij meent dat de noodzakelijke vertrouwensband tussen advocaat en cliënt ontbreekt. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 19 november 2014
in de zaak 75/14 en 76/14
naar aanleiding van de klacht van:
de heer [ ]
klager
tegen
mr. [ ]
verweerster
en
de heer [ ]
klager
tegen
mr. [ ]
verweerder
In de zaken 75/14 en 76/14
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 22 oktober 2014 met kenmerk 2014 KNN026a, door de raad ontvangen op 24 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.2 Klager is door mr. B. bijgestaan in een boedelscheidingsprocedure. Mr. B. heeft deze zaak overgenomen van een andere advocaat.
1.3 Op 20 juni 2013 heeft klager mr. B. op kantoor bezocht waarna op 10 juli 2013 een opdrachtbevestiging is verzonden.
1.4 Klager kwam in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand. De toevoeging was afgegeven op naam van de vorige advocaat en de eigen bijdrage was vastgesteld op € 516,00. Klager had de eigen bijdrage nog niet betaald. Mr. B. heeft klager bij brief van 15 augustus 2013 verzocht de eigen bijdrage te betalen.
1.5 In verband met drukke werkzaamheden van mr. B. is de behandeling van klagers zaak in november 2013 overgenomen door haar kantoorgenoot mr. C. Mr. C. heeft klager hierover bij brief van 15 november 2013 bericht.
1.6 Mr. C. heeft namens klager in november en december 2013 overleg gehad met de wederpartij. Dit leidde niet tot enig resultaat waarna mr. C. bij brief van 13 december 2013 klager heeft voorgesteld een procedure te starten. In dezelfde brief berichtte mr. C. klager dat hij de dagvaarding zal opstellen na betaling van het restant van de eigen bijdrage ad € 351,00.
1.7 Bij e-mailbericht van 3 januari 2014 en bij brief van 7 januari 2014 heeft klager laten weten akkoord te gaan met het starten van een gerechtelijke procedure en in laatst genoemde brief heeft hij tevens aangegeven dat hij begreep dat er pas actie zal worden ondernomen als het totale voorschot is betaald. Verder heeft klager om overleg gevraagd over enige zaken met betrekking tot de boedelscheiding.
1.8 Op 16 januari 2014 heeft klager telefonisch met mr. C. gesproken over de voorwaarden van het uitbrengen van de dagvaarding. Dit gesprek is door mr. C. diezelfde dag bij brief bevestigd, waarin mr. C. klager bericht dat hij, gelet op de houding van klager jegens hem, in overleg met mr. B., heeft besloten klager niet meer bij te staan omdat de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen hen ontbrak. Mr. C. heeft klager verzocht een andere advocaat te zoeken om zijn belangen verder te behandelen.
In de zaak 75/14
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster niets heeft gedaan voor klager, hoewel klager alle stukken ten behoeve van de financiële afwikkeling en de verdeling van de inboedel en de overige kwesties betreffende de boedelscheiding op het kantoor van mr. B. heeft afgegeven. Klager ontving alleen na drie weken bericht dat zijn zaak werd overgenomen door mr. C., een kantoorgenoot van verweerster.
Klager heeft aan verweerster aangegeven dat zijn voorkeur uitging naar een vrouwelijke advocaat. Desondanks heeft mr. C. de zaak overgenomen. De stelling dat verweerster de zaak aan mr. C. heeft overgedaan in verband met grote drukte in haar praktijk wegens zwangerschapsverlof van kantoorgenoten, is niet aanvaardbaar omdat zij dat bij het aannemen van de zaak al had kunnen weten.
b) verweerster op telefoontjes en e-mailberichten van klager, naar aanleiding van de brief van mr. C. van 16 januari 2014 in het geheel niet heeft gereageerd, noch op het verzoek van klager om te worden teruggebeld. Bovendien heeft verweerster de originele brief van de deurwaarder van klager ontvangen maar nimmer aan hem geretourneerd.
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Ad klachtonderdeel a)
3.1 Verweerster heeft klager bij brief van 15 augustus 2013 gemeld dat zij eerst na betaling van de voorschotnota haar werkzaamheden zou beginnen.
Klager is bij brief van 15 november 2013 op de hoogte gebracht van de overname van zijn zaak door mr. C. Klager heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Dat blijkt ook uit het feit dat klager akkoord is gegaan met een conceptbrief van mr. C. De voorkeur voor een vrouwelijke advocaat is bij verweerster en mr. C. niet bekend. Het valt niet af te leiden uit de bevestigingsbrief van 10 juli 2013 noch uit andere correspondentie.
Ad klachtonderdeel b)
3.2 Na het telefoongesprek tussen klager en mr. C. van 16 januari 2014 heeft verweerster klager bij brief van 20 januari 2014 bericht volledig achter de inhoud van de brief van mr. C. van 16 januari 2014 te staan. In genoemde brief heeft verweerster klager verzocht aan te geven wie zijn nieuwe advocaat is zodat deze het dossier kan worden toegestuurd. Tevens heeft verweerster aangegeven dat, indien klager stukken uit het dossier wenste te ontvangen, hij contact hierover kan opnemen. Daarmee was de zaak voor verweerster afgehandeld.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrijstond om haar werkzaamheden eerst te beginnen na betaling van de voorschotnota. Zij heeft dit in haar brief van 15 augustus 2013 aan klager gemeld. Daarvan kan verweerster geen enkel verwijt worden gemaakt. Bovendien stond het haar vrij om een kantoorgenoot te vragen de zaak van klager over te nemen. Van belang daarbij is dat klager daar natuurlijk mee akkoord moest zijn maar uit de stukken is niet gebleken dat klager daar bezwaar tegen had. In tegendeel uit een e-mailbericht van 21 november 2013 aan mr. C. blijkt dat klager mr. C. zijn fiat heeft gegeven om de door mr. C. opgestelde conceptbrief aan de advocaat van de wederpartij toe te zenden. Daaruit mag worden afgeleid dat klager geen bezwaar had tegen de behandeling van zijn zaak door mr. C. Voorts is niet gebleken dat klager heeft aangegeven dat hij rechtsbijstand wilde van een vrouwelijke advocaat.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 De voorzitter overweegt dat verweerster heeft gemotiveerd aangegeven dat zij bij brief van 20 januari 2014 heeft bericht dat zij achter het standpunt van haar kantoorgenoot mr. C. stond, die klager bij brief van 16 januari 2014 had meegedeeld niet langer voor hem te kunnen optreden vanwege het ontbreken van de noodzakelijke vertrouwensband. Verweerster heeft klager vervolgens verzocht de naam van zijn nieuwe advocaat door te geven zodat het dossier van klager aan de nieuwe advocaat zou kunnen worden toegestuurd. Bovendien werd klager in de gelegenheid gesteld nog enige stukken uit zijn dossier te ontvangen. Daarmee was voor klager duidelijk dat de behandeling van zijn zaak door het kantoor van verweerster was geëindigd. Onder die omstandigheden was verweerster niet gehouden nog contact te onderhouden met klager. Ten aanzien van de originele brief van de deurwaarder had het op de weg van klager gelegen om aan verweerster aan te geven dat hij deze brief geretourneerd wilde hebben. Verweerster heeft immers in haar brief van 20 januari 2014 klager de mogelijkheid gegeven om stukken op te vragen uit zijn dossier die hem vervolgens zouden worden toegestuurd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is geen sprake. De klacht is dan ook in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
In de zaak 76/14
5 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder heeft verzuimd tot dagvaarding over te gaan ondanks de toezegging van klager dat hij de griffierechten en het restant van de eigen bijdrage meteen zou betalen. Bovendien heeft verweerder slechts algemene kennis van het familierecht.
b) verweerder klager niet langer wilde bijstaan en hem verwees naar een andere advocaat omdat klager zijn eigen bijdrage niet volledig had betaald. Daarmee houdt verweerder zich niet aan de voor hem geldende regels. Hij heeft de toevoeging misbruikt en de zaak van klager laten liggen.
6 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Ad klachtonderdeel a)
6.1 Verweerder heeft onder andere in een telefoongesprek van 16 januari 2014 met klager meegedeeld dat hij niet zomaar tot dagvaarding kon overgaan en dat bovendien eerst de eigen bijdrage moest worden betaald. Bovendien beschikt verweerder over voldoende kennis en ervaring op het gebied van het familierecht om klager bij te staan ter zake van de boedelscheiding.
Ad klachtonderdeel b)
6.2 Het besluit om klager niet langer bij te staan is zorgvuldig genomen. Klager toonde echter een agressieve houding jegens verweerder en diens collega waardoor goede samenwerking niet meer mogelijk was. Daardoor was een vertrouwensbreuk ontstaan. Onder die omstandigheden stond het verweerder vrij zijn opdracht neer te leggen en klager naar een andere advocaat te verwijzen.
7 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
7.1 De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrijstond om geen werkzaamheden te verrichten zolang de voorschotnota niet was betaald. Voorts is niet gebleken dat verweerder over onvoldoende kennis en ervaring beschikte om de belangen van klager inzake de boedelscheiding te behartigen.
Ad klachtonderdeel b)
7.2 Het stond verweerder vrij om de opdracht neer te leggen omdat hij constateerde dat de noodzakelijke vertrouwensband tussen klager en hem ontbrak. Vaststaat immers dat verweerder geen werkzaamheden wilde verrichten voor klager zolang de voorschotnota niet was betaald, terwijl tevens vaststaat dat klager het daar niet mee eens was. Dan is er een vertrouwensbreuk en staat het de advocaat vrij om de opdracht neer te leggen en zijn cliënt, in casu klager, naar een andere advocaat te verwijzen. Dit is in het geheel niet klachtwaardig.
7.3 De klacht is dan ook in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 19 november 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden, Postbus 399, 9400 AJ Assen (fax: 0592-305759). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.