Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:237

Zaaknummer

R. 4594/14.179

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft gesteld dat zij niet gehouden is de declaraties van verweerder te betalen, omdat zij verweerder nimmer opdracht heeft verstrekt met uitzondering van het instellen van cassatieberoep. Hoewel verweerder er beter aan had gedaan ter zake een opdrachtbevestiging aan klaagster te doen toekomen, kan uit de stukken worden afgeleid dat klaagster verweerder naast de opdracht tot het instellen van het cassatieberoep wel degelijk andere opdrachten heeft verstrekt.  

Inhoudsindicatie

Dat klaagster het niet eens is met het door verweerder opgestelde advies, staat haar vrij, maar dit betekent niet dat verweerder in dat geval zijn reeds verrichte werkzaamheden niet bij klaagster in rekening mag brengen. Van een advocaat kan niet verwacht worden dat deze geheel kosteloos een dossier bestudeert, een behandelplan opstelt en overige werkzaamheden verricht.

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel kennelijk ongegrond

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft in eerste instantie geklaagd over het feit dat verweerder heeft geweigerd haar specificaties van zijn declaraties toe te zenden. Bij e-mail heeft verweerder klaagster zijn specificaties toegestuurd. In zijn begeleidende brief aan klaagster schreef hij dat hij ervan uit was gegaan dat de administratie klaagster al eerder de specificaties had toegezonden en hij voegde daaraan toe: “Had u mij even gebeld of per e-mail benaderd, dan had ik u alsnog de ontbrekende specificaties toegezonden. Dat spreekt uiteraard voor zich”. Klaagster heeft dit naderhand niet tegengesproken. Onder deze omstandigheden is deze klacht naar het oordeel van de voorzitter van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K222 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Klaagster heeft zich in 2012 tot verweerder gewend en hem (onder meer) opdracht gegeven cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2012.

1.2 Uit correspondentie van respectievelijk 19 februari 2013, 20 februari 2013, 25 februari 2013, 17 juni 2013, 4 juli 2013 en 9 juli 2013 blijkt dat klaagster verweerder opdracht heeft gegeven de behandeling van de zaken van haar voormalig advocaat mr. D. over te nemen.

1.3 Klaagster heeft uiteindelijk besloten de zaken niet door te zetten, als  gevolg waarvan verweerder eind 2013 de behandeling van de zaken heeft stopgezet.

1.4 Op 26 mei 2014 heeft klaagster een aanmaning van verweerder ontvangen ten aanzien van twee nog openstaande declaraties ter hoogte van een bedrag van € 6.606,43.

1.5 Bij e-mail van 12 juni 2014 heeft klaagster verweerder om specificaties verzocht van de verschillende declaraties.

1.6 Bij brief van 14 juni 2014 heeft klaagster de bemiddeling van de deken  ingeroepen alsmede een klacht tegen verweerder ingediend.

1.7 Verweerder heeft bij e-mail bericht van 18 juni 2014 de specificaties aan klaagster gestuurd.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder, dat hij:

a)  in eerste instantie heeft geweigerd specificaties van zijn declaraties aan klaagster te doen toekomen;

b)  ten onrechte werkzaamheden aan klaagster in rekening heeft gebracht, waar klaagster geen opdracht toe heeft gegeven, behoudens een opdracht tot het instellen van cassatieberoep.

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Klaagster heeft in eerste instantie geklaagd over het feit dat verweerder heeft geweigerd haar specificaties van zijn declaraties toe te zenden. Bij e-mail van 18 juni 2014 heeft verweerder klaagster zijn specificaties toegestuurd. In zijn begeleidende brief aan klaagster schreef hij dat hij ervan uit was gegaan dat de administratie klaagster al eerder de specificaties had toegezonden en hij voegde daaraan toe: “Had u mij even gebeld of per e-mail benaderd, dan had ik u alsnog de ontbrekende specificaties toegezonden. Dat spreekt uiteraard voor zich”. Klaagster heeft dit naderhand niet tegengesproken. Onder deze omstandigheden is deze klacht naar het oordeel van de voorzitter van onvoldoende gewicht.

3.2. Klaagster heeft ook aangevoerd dat de specificaties niet juist zijn. Zij zou, stelt zij, niet weten welke correspondentie zij met verweerder gevoerd zou hebben.

3.3. In een tuchtrechtelijke procedure kan in beginsel niet worden geklaagd over de hoogte van een declaratie in verhouding tot de daarvoor verrichte werkzaamheden. Indien de voornaamste reden voor de weigering de declaratie te voldoen is dat de verhouding tussen het gedeclareerde bedrag en de daarvoor verrichte werkzaamheden niet juist is, dan kan verweerder desgevraagd de declaratie ter begroting voorleggen aan de Raad van Toezicht, die daarover dan een oordeel over zal geven.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.4. Klaagster heeft gesteld dat zij niet gehouden is de declaraties van verweerder te betalen, omdat zij verweerder nimmer opdracht heeft verstrekt met uitzondering van het instellen van cassatieberoep. Hoewel verweerder er beter aan had gedaan ter zake een opdrachtbevestiging aan klaagster te doen toekomen, kan uit de stukken worden afgeleid dat klaagster verweerder naast de opdracht tot het instellen van het cassatieberoep wel degelijk andere opdrachten heeft verstrekt. Verweerder heeft klaagster op 7 juni 2013 per e-mail bericht tegen welk uurtarief hij de werkzaamheden zou verrichten. Bij e-mail van 17 juni 2013 heeft klaagster verweerder bericht dat zij hem heeft benaderd, teneinde haar verder bij te staan, bij e-mail van 4 juli 2013 heeft klaagster verweerder geschreven dat hij nu haar advocaat is en haar belangen behartigt, hetgeen klaagster in haar e-mail van 9 juli 2013 nogmaals heeft herhaald. Bij e-mails van 7 juni 2013 en 30 juli 2013 heeft verweerder klaagster bericht dat hij, zodra hij de stukken van mr. D ontvangt, een behandeladvies voor haar zou opstellen.

3.5. Dat klaagster het niet eens is met het door verweerder opgestelde advies, staat haar vrij, maar dit betekent niet dat verweerder in dat geval zijn reeds verrichte werkzaamheden niet bij klaagster in rekening mag brengen. Van een advocaat kan niet verwacht worden dat deze geheel kosteloos een dossier bestudeert, een behandelplan opstelt en overige werkzaamheden verricht.

3.6. Indien klaagster van mening is dat zij door de handelwijze van verweerder schade heeft geleden, dien klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. De tuchtrechter is niet bevoegd over een dergelijke vordering een oordeel te geven.

3.7.  Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a van onvoldoende gewicht en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als van onvoldoende gewicht en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 26 augustus 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.