Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:19

Zaaknummer

13-389NH

Inhoudsindicatie

“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.”

Uitspraak

Beslissing van 20 januari 2014

in de zaak 13-389NH

naar aanleiding van de klacht van:

de mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 19 december 2013 met kenmerk td/nb/13-056, door de raad ontvangen op 24 december 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klaagster in verschillende kwesties bijgestaan, die verband hielden met problemen van klaagster vanwege haar psychiatrisch ziektebeeld. Als gevolg van dit ziektebeeld heeft klaagster strafbare feiten gepleegd en heeft zij vele schulden aan derden.

1.3 Verweerder heeft diverse werkzaamheden verricht in het kader van de pogingen tot ondercuratelestelling, respectievelijk ondertoezichtstelling van klaagster. In dat kader heeft verweerder ook opgetreden voor klaagsters moeder.

1.4 Verweerder heeft op toevoegingsbasis klaagster bijgestaan, waartoe hij voor vier kwesties vier toevoegingen heeft aangevraagd en verkregen. Verweerder heeft op betalende basis klaagsters moeder bijgestaan, waarbij hij op 50%/50%-basis declareerde aan klaagsters moeder en aan klaagsters partner.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij vier toevoegingen heeft aangevraagd voor klaagster zonder daarvoor werkzaamheden te verrichten;

b) hij voor klaagsters moeder is gaan optreden terwijl hij ook voor klaagster is opgetreden;

c) hij klaagster verkeerd heeft geadviseerd;

d) hij aan klaagsters moeder en klaagsters partner hogere declaraties heeft toegezonden dan hij vooraf had begroot;

e) hij klaagster onder grote druk heeft gezet tijdens haar opname in een psychiatrisch behandelcentrum;

f) hij klaagsters moeder onder grote druk heeft gezet, ten tijde van haar opname in een verpleeghuis/zorghotel;

g) hij zonder klaagsters toestemming is gaan onderhandelen met klaagsters voormalig partner;

h) hij een rapport van het NIFP over de geestelijke gesteldheid van klaagster, welk rapport was opgesteld ten behoeve van een strafzaak tegen klaagster, heeft gebruikt in de verzoekschriftprocedure tot ondercuratelestelling van klaagster.

3 BEOORDELING

3.1 De klachten van klaagster zien grotendeels op het handelen van verweerder als klaagsters eigen advocaat.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Tegenover de stelling van klaagster dat verweerder vier toevoegingen voor klaagster heeft aangevraagd zonder daarvoor werkzaamheden te verrichten, heeft verweerder gedocumenteerd en gedetailleerd aangegeven welke werkzaamheden hij heeft verricht in elk van de toevoegingszaken. Op grond daarvan is de voorzitter van oordeel dat de feiten waarop dit klachtonderdeel is gebaseerd niet zijn komen vast te staan.

3.3 Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b), inhoudende dat verweerder voor klaagsters moeder is gaan optreden terwijl hij ook voor klaagster is opgetreden, constateert de voorzitter dat klaagster zich in een schriftelijke verklaring d.d. 8 mei 2012 uitdrukkelijk akkoord heeft verklaard met het optreden van verweerder voor haar moeder. Bovendien heeft verweerder, onbetwist door klaagster, gesteld dat klaagster bij de rechtbank bij de behandeling van het verzoek tot ondercuratelestelling zich ook mondeling akkoord heeft verklaard met verweerders rechtsbijstand aan haar moeder. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de rechtsbijstand van verweerder aan klaagsters moeder met name zag op het verzoek van klaagsters moeder tot ondercuratelestelling van klaagster. De rechtsbijstand van verweerder aan zowel klaagster als klaagsters moeder lag derhalve in de rede.

3.5 Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

3.6 Ten verwere tegen klachtonderdeel c), over de volgens klaagster verkeerde advisering van verweerder aan haar, heeft verweerder toegelicht waarom hij heeft geadviseerd zoals hij heeft gedaan. Deze adviezen komen de voorzitter alleszins redelijk voor, zodat de voorzitter niet gebleken is dat verweerder vanwege de inhoud van zijn advisering tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld jegens klaagster.

3.7 Ook dit klachtonderdeel is dan kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

3.8 Klachtonderdeel d) ziet op de hoogte van de declaraties die verweerder aan klaagsters moeder en klaagsters partner heeft gestuurd, ter zake van zijn werkzaamheden in opdracht van klaagsters moeder. Het is echter niet aan klaagster om zich hierover te beklagen, omdat zij geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Uit het klachtdossier blijkt evenwel dat klaagsters moeder op 20 februari 2013 klaagster schriftelijk heeft gemachtigd om mede namens haar te klagen tegen verweerder. De klacht ten aanzien van de declaraties zoals die aan klaagsters moeder zijn gezonden is derhalve ontvankelijk. Van een vergelijkbare machtiging van klaagsters partner aan klaagster is niet gebleken.

3.9 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de aan klaagsters partner verzonden declaraties is dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.

3.10 Uit de declaraties die verweerder aan klaagsters moeder heeft verzonden (welke zich in het klachtdossier bevinden), blijkt dat verweerder zijn werkzaamheden naar behoren heeft gespecificeerd. Ook overigens heeft verweerder toegelicht welke werkzaamheden hij voor klaagsters moeder heeft verricht. De werkzaamheden zoals die zijn verricht en de daarvoor verzonden declaraties komen de voorzitter ook overigens redelijk voor. Binnen de reikwijdte waarin de tuchtrechter in de onderhavige procedure een oordeel kan vellen over de hoogte van verzonden declaraties, is de voorzitter dan ook van oordeel dat ten aanzien van de door verweerder aan klaagsters moeder verzonden declaraties niet gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

3.11 Dit klachtonderdeel is derhalve, voor wat betreft de klacht van klaagsters moeder, kennelijk ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel e)

3.12 Het klachtonderdeel over de volgens klaagster door verweerder op haar uitgeoefende druk in een gesprek ten tijde van haar opname in een psychiatrisch behandelcentrum wordt niet onderbouwd door de uit het klachtdossier gebleken feiten. Zo blijkt uit het verslag dat verweerder heeft gemaakt van dit gesprek met klaagster, dat tijdens dit gesprek geen sprake is geweest van door hem uitgeoefende druk op klaagster.

3.13 Nu de feiten, waar dit klachtonderdeel op is gebaseerd, niet zijn komen vast te staan, verklaart de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

3.14 Ten aanzien van dit klachtonderdeel, over de door verweerder uitgeoefende druk op klaagsters moeder ten tijde van haar opname in een verpleeghuis/zorghotel na het ondergaan van een knieoperatie, constateert de voorzitter dat dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd is door klaagster. Ten verwere tegen dit klachtonderdeel heeft verweerder uitgelegd waarom hij op dat moment het noodzakelijk achtte om met klaagsters moeder te spreken. Bovendien bevat het klachtdossier geen eigen verklaring van klaagsters moeder dat zij druk heeft gevoeld van verweerder tijdens dit bezoek. Ten slotte acht de voorzitter van belang dat het een opname na een knieoperatie betrof. Zodoende mag klaagsters moeder in staat worden geacht een gesprek met verweerder te hebben kunnen voeren, althans kenbaar aan verweerder te hebben kunnen maken wanneer zij op dat moment niet tot een dergelijk gesprek in staat te zijn geweest.

3.15 Klachtonderdeel f) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

3.16 Ten aanzien van het klachtonderdeel g) over het zonder toestemming onderhandelen met klaagsters voormalig partner (de vader van één van klaagsters dochters), heeft verweerder gemotiveerd aangegeven waarom hij dit heeft gedaan én dat hij dit heeft gedaan op verzoek van klaagsters moeder.

3.17 Nu daarmee ook de feiten die ten grondslag liggen aan dit klachtonderdeel niet zijn komen vast te staan, verklaart de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

3.18 Naar aanleiding van dit klachtonderdeel heeft verweerder erkend dat hij een rapport van het NFIP, dat beschikbaar was uit een strafzaak tegen klaagster, in het geding heeft gebracht in de verzoekschriftprocedure over de ondercuratelestelling. Verweerder heeft toegelicht dat hij het voor de verzoekschriftprocedure tot ondercuratelestelling van belang vond dat een rapport van een psychiater over de psychische stoornis van klaagster in het geding werd gebracht. Een dergelijk rapport was voorhanden, omdat het ten behoeve van een eerdere strafzaak was opgesteld. De voorzitter kan de keuze van verweerder voor het in het geding brengen van een rapport van een psychiater billijken, evenals de keuze om daarvoor een al voorhanden zijnd rapport te gebruiken.

3.19 Ook dit klachtonderdeel acht de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond.

3.20 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard, met dien verstande dat klachtonderdeel d) deels kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard, voor zover dit klachtonderdeel ziet op de door verweerder aan klaagsters partner toegezonden declaraties.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klachtonderdeel d) deels kennelijk niet-ontvankelijk en verklaart de klacht overigens in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 20 januari 2014.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.