Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-08-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:262
Zaaknummer
26/13
Inhoudsindicatie
Een advocaat is gehouden zijn nota's te specificeren, temeer nu vaststaat dat in de onderhavige zaak voor meer dan € 15.000,00 in contanten is betaald. Eerst ter zitting heeft verweerder aangeboden de nota's over te leggen, maar dat is tardief. Een advocaat dient bij het aannemen van de zaak de cliënt te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. In casu is het door verweerder geleverde bewijs onvoldoende. Beide klachtonderdelen zijn gegrond. Onvoorwaardelijke schorsing van 1 maand.
Uitspraak
Beslissing van 22 augustus 2014
in de zaak 26/13
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw [ ]
klaagster
gemachtigde: mr. [ ]
tegen:
mr. [ ]
verweerder
gemachtigde: mr. [ ]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 25 februari 2013 met kenmerk 012/013 KL008, door de raad ontvangen op 1 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Verweerder is bijgestaan door zijn gemachtigde mr. T. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een brief van verweerder met bijlage d.d. 11 maart 2013 gericht aan de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland;
- een brief van de gemachtigde van klaagster van 26 maart 2013 gericht aan de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klaagster rechtsbijstand verleend gedurende de periode december 2010 tot najaar 2012. Het betrof twee procedures in eerste aanleg: één bij de rechtbank L. en één bij de rechtbank D. Klaagster heeft verweerder voor diens werkzaamheden een groot aantal contante betalingen gedaan (circa € 15.200.00).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder financiële regels, zoals vastgelegd in de voor advocaten geldende Gedragsregels, overtreedt.
Klaagster heeft zoals uit overgelegde kwitanties blijkt in contanten in totaal een bedrag van € 15.200,00 aan verweerder betaald. Deze contante betalingen vonden plaats op verzoek van verweerder. Volgens klaagster had zij op het moment van het indienen van het klaagschrift zelfs voor een totaal van circa € 20.000,00 contant aan verweerder betaald. Klaagster heeft met betrekking tot de werkzaamheden die verweerder heeft verricht nooit een factuur ontvangen. Daarom heeft zij ook niet kunnen nagaan hoeveel verweerder rekende voor salaris, verschotten en omzetbelasting. Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met het bepaalde in Gedragsregel 25 lid 4.
b) Verweerder heeft jegens klaagster niet de zorgvuldigheid betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening past. De huidige raadsvrouwe van klaagster heeft klaagster geattendeerd op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. Daarvan was klaagster niet op de hoogte. Het onderwerp ‘gefinancierde rechtshulp’ is door verweerder nimmer met klaagster besproken. Op grond van Gedragsregel 24 was verweerder daartoe verplicht.
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Hoewel alle betalingen werden gedaan door de vader van klaagster, zijn de kwitanties op klaagsters naam gesteld omdat zij de procespartij was. Behalve declaraties ontving klaagster tot driemaal toe - overzichten/informatie over de stand van de procedures en over de stand van depotbetalingen. Deze overzichten werden door klaagster - driemaal - voor akkoord getekend met de clausule ‘waardoor de situatie per heden vastligt’. Meestal werden de stukken door de secretaresse van verweerder per post toegezonden en ontving verweerder deze vervolgens via de vader van klaagster, getekend, retour.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 Uiteraard is aan het begin van de procedure uitdrukkelijk besproken of klaagster al dan niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam, omdat dat via het kantoor van klager niet kon. Klaagsters vader, die al jarenlang met verschillende zaken cliënt was op het kantoor van verweerder, wist dit ook en bovendien is het nog eens vastgelegd in januari 2011, toen de moeilijkheden met het paard zich aandienden. Klaagster had er toen voor kunnen kiezen om naar een andere advocaat te gaan, maar dat heeft zij niet eens willen onderzoeken. Verweerder verwijst voorts naar brieven van 24 januari 2011 en 26 oktober 2011 van hem aan klaagster. Daarin maakt verweerder melding van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 De raad stelt vast dat verweerder handgeschreven kwitanties heeft overgelegd. Bij de stukken bevinden zich geen facturen met een omschrijving van de verrichte werkzaamheden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder een tweetal facturen getoond, één van 17 september 2012 ad € 1.539,60; dit betreft een niet gespecificeerde nota. De andere factuur is gedateerd op 28 november 2012 en sluit op een bedrag van € 2.123,79. Dit betreft een wel gespecificeerde nota. Voor het overige heeft verweerder in de klachtprocedure geen gespecificeerde nota’s kunnen overleggen, terwijl vaststaat dat er voor ruim € 15.000,00 contante betalingen zijn gedaan. De raad constateert dat verweerder daartoe voldoende tijd heeft gehad. Weliswaar is ter zitting door de gemachtigde van verweerder aangeboden de nota’s alsnog over te leggen doch dit is, juist ook in het licht van het feit dat klaagster in deze klachtzaak steeds heeft aangegeven juist geen facturen te hebben ontvangen en het dus op de weg van verweerder lag hierin duidelijkheid te scheppen, te laat. Verweerder had dit in een veel eerder stadium kunnen en moeten doen. Het excuus ter zitting dat de facturen vandaag ‘op kantoor vergeten’ zijn volstaat ook in het geheel niet. Derhalve houdt de raad het ervoor dat verweerder in gebreke is gebleven om - behalve de twee genoemde - behoorlijk gespecificeerde nota’s aan klaagster te zenden, De raad is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat ook dit gegrond is. Vast staat immers dat het eerste gesprek heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011. Tevens staat vast dat een opdrachtbevestiging is gestuurd op 31 januari 2011. Voorts heeft klaagster opgemerkt dat, toen de huidige raadsvrouwe van klaagster de zaak overnam, verweerder het dossier uiteindelijk onder druk van een kort geding naar de nieuwe raadsvrouwe heeft gestuurd, maar dat op de inventarislijst géén melding wordt gemaakt van een brief van 24 januari 2011. De raad leidt dit af uit de brief van klaagster aan haar huidige raadsvrouwe van 23 maart 2013, bladzijde 2, onder punt 5, waar dat wordt gemeld. Dit is door verweerder niet weersproken.
5.3 Het feit dat het eerste gesprek op 27 januari 2011 heeft plaats gevonden, waarna een opdrachtbevestiging volgt van 31 januari 2011, die kennelijk door verweerder zelf als eerste brief is aangemerkt, maakt het uiterst onwaarschijnlijk dat op 24 januari 2011 al een brief is verstuurd, waarin de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand is gemeld. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de raad tot het oordeel dat niet kan worden aangenomen dat verweerder bij aanvang van de zaak klaagster in voldoende mate heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Het feit dat verweerder in een brief van 26 oktober 2011 opmerkt dat de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand aanwezig is, is niet relevant omdat dat in een veel te laat stadium gebeurt, dit nog daargelaten dat de ontvangst van deze brief door klaagster uitdrukkelijk is ontkend. Verweerder heeft de zaak van klaagster dan al 9 maanden in behandeling. Derhalve is sprake van handelen in strijd met artikel 24 van de gedragsregels en is dit klachtonderdeel eveneens gegrond.
5.4 Het verzoek ex artikel 48 lid 7 wordt toegewezen. De raad is van oordeel dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Verweerder is ernstig tekort geschoten in de rechtshulp aan zijn cliënte door niet tijdig op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp te wijzen en vervolgens niet deugdelijk en inzichtelijk te declareren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad houdt bij de op te leggen maatregel rekening met het feit dat verweerder herhaaldelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zoals uit eerdere beslissingen blijkt, die verweerder ter zitting zijn voorgehouden. De raad acht het bovendien in hoge mate verwijtbaar dat verweerder zo onzorgvuldig is omgegaan met de financiële belangen van zijn cliënte.
BESLISSING
De raad van discipline:
oordeelt de klacht in beide onderdelen gegrond en legt verweerder een schorsing op in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand, ingaande 14 dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G. Ham, A.H. Lanting, H.J. Meijer, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl