Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:57

Zaaknummer

14-027A

Inhoudsindicatie

“Voorzittersbeslissing klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet aannemelijk dat verweerster rol heeft gespeeld in lastercampagne tegen klaagster.”

Uitspraak

Beslissing van 6 maart 2014

in de zaak 14-027A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam   

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 4 februari 2014 met referentie 4013-1188, door de raad ontvangen op 6 februari 2014, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, alsmede van de fax van verweerster aan de deken van 7 februari 2014 en de brief van klaagster aan de raad van 16 februari 2014.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster staat mevrouw L. bij in een geschil met klaagster. Dit houdt verband met de door mevrouw L. gestelde onrechtmatige overname van zakelijke belangen (waaronder klantenkring en goodwill van mevrouw L.) door klaagster.

1.3 Een groep klanten van mevrouw L. heeft een actiegroep opgericht. Deze actiegroep heeft een Facebookpagina, waarin stelling wordt genomen in het geschil tussen mevrouw L. en klaagster. Verweerster heeft de Facebookpagina van deze actiegroep "geliked".

1.4 Klaagster is ook betrokken in een geschil met een andere partij. Verweerster heeft overleg gevoerd en stukken uitgewisseld met de advocaat van deze partij.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster heeft deelgenomen aan een criminele lastercampagne jegens klaagster;

b) verweerster informatie, die zij heeft verkregen uit correspondentie die zij heeft gevoerd met klaagster en haar advocaat, aan derden heeft verstrekt (te weten de actiegroep);

c) verweerster klaagster heeft gechanteerd, door in een gesprek met klaagster en haar advocaat te zeggen: "Indien u niet binnen 24 uur ingaat op ons voorstel dan licht ik de actiegroep op Facebook weer in zodat ze kunnen doorgaan met actie voeren";

d) verweerster heeft trachten te bewerkstelligen dat de advocaat van klaagster de belangen van klaagster niet (langer) zou behartigen;

e) verweerster haar brief aan klaagster van 16 december 2010 heeft verstrekt aan derden.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter stelt voorop dat, nu de klachten zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster, heeft te gelden de door het hof van discipline - de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht - gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (i) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (ii) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (iii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Ten aanzien klachtonderdeel a) oordeelt de voorzitter dat de gedragingen van de actiegroep niet gekwalificeerd kunnen worden als "criminele lastercampagne jegens klaagster". Reeds daarom ontbreekt feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel.

3.3 Gelet op de betwisting door verweerster is overigens evenmin aannemelijk geworden dat verweerster een rol in de campagne op internet van deze actiegroep heeft gespeeld. Bij deze stand van zaken kan de voorzitter niet vaststellen dat de verweten gedraging heeft plaatsgevonden, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) constateert de voorzitter dat klaagster, tegenover de betwisting van verweerster dat zij informatie aan de actiegroep heeft verstrekt, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er informatie door verweerster is verstrekt. Ook aan dit klachtonderdeel ontbreekt dus feitelijke grondslag. Om die reden kan in het midden blijven of verweerster, indien zij wel informatie had verstrekt aan de actiegroep, jegens klaagster klachtwaardig zou hebben gehandeld.

3.5 Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

3.6 Ter toelichting op de klachtonderdeel c) heeft klaagster gesteld dat verweerster aan het eind van een gesprek op 6 januari 2011 (waarbij verweerster, mevrouw L., klaagster en haar toenmalige advocaat aanwezig waren) het volgende dreigement heeft geuit: "Indien u niet binnen 24 uur ingaat op ons voorstel dan licht ik de actiegroep op Facebook weer in zodat ze kunnen doorgaan met actie voeren."

3.7 Als bewijs voor haar stelling heeft klaagster een concept d.d. 7 januari 2011 voor een brief aan verweerster overgelegd, opgesteld door haar (toenmalige) advocaat, waarin over het gesprek van 6 januari 2011 onder meer wordt opgemerkt: "Ook bleek dat de zoals door u genoemd ontroerende lastercampagne door de [actiegroep] op het internet van inhoudelijke informatie werd voorzien door of namens [het bedrijf van mevrouw L.]. Op het verzoek om die informatie voorlopig niet door te geven, zodat die campagne niet opnieuw zou oplaaien werd ontkennend gereageerd." De uiteindelijk door de (toenmalige) advocaat van klaagster aan verweerster verzonden mail van 14 januari 2011 bevatte alleen de eerste zin van deze passage. Klaagster heeft bovendien een brief van haar toenmalige advocaat van 8 november 2013 overgelegd, waarin zij verklaart dat de inhoud van de eerdere (niet verzonden) conceptmail "wel gezegd en begrepen" is.

3.8 Verweerster heeft in reactie op dit klachtonderdeel ontkend ooit te hebben gedreigd met publicatie van gegevens op Facebook.

3.9 De voorzitter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de informatie voor de campagne door de actiegroep van verweerster afkomstig was. De in 3.7 geciteerde passage uit de conceptmail en de brief van de voormalig advocaat van klaagster bieden aan die stelling geen steun. In de bewuste passage wordt immers gesproken over informatievoorziening "door of namens [bedrijf van mevrouw L.]", wat niet noodzakelijkerwijs verwijst naar informatievoorziening door mevrouw L., laat staan naar informatievoorziening door verweerster. In een weigering van verweerster om het verzoek in te willigen “die informatie voorlopig niet door te geven”, kan dan ook niet worden gelezen dat verweerster dreigt zelf informatie door te geven ter publicatie op internet, maar slechts dat zij niet kan of wil beloven dat door of namens het bedrijf van haar cliënte geen informatie meer zal worden doorgegeven.

3.10 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat ook aan klachtonderdeel c) feitelijke grondslag ontbreekt. Klachtonderdeel c) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

3.11 Met klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster dat zij contact heeft opgenomen met de (opvolgende) advocaten van klaagster. Dergelijke contacten tussen advocaten onderling zijn niet klachtwaardig. Evenmin klachtwaardig is het verkondigen van het standpunt van de eigen cliënt tegenover de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft toegelicht dat zij dergelijke gesprekken heeft gevoerd met de opvolgende advocaten van klaagster. Niet aannemelijk is echter geworden dat verweerster in die gesprekken op klaagsters advocaten heeft "ingepraat" om klaagster niet als cliënte aan te nemen. Ook klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.

3.12 In klachtonderdeel e), dat klaagster tijdens het klachtonderzoek naar voren heeft gebracht, verwijt klaagster verweerster dat zij haar brief aan klaagster van 16 december 2010 aan derden heeft verstrekt.

3.13 Verweerster heeft erkend die brief te hebben verstrekt aan een andere wederpartij van klaagster, ten behoeve van een ander geschil. Die erkenning maakt niet dat verweerster met deze handelwijze jegens klaagster klachtwaardig heeft gehandeld. Een advocaat is tegenover de eigen cliënt tot geheimhouding gehouden, maar heeft tegenover zijn wederpartij in beginsel geen verplichting tot geheimhouding.

3.14 Dit laatste zal slechts onder bijzondere omstandigheden anders kunnen zijn, bijvoorbeeld in de situatie dat verweerster tegenover klaagster de vertrouwelijkheid van die brief heeft toegezegd. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Zodoende is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

3.15 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 6 maart 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.