Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:211

Zaaknummer

14-48

Inhoudsindicatie

Een advocaat legt in een procedure een e-mail van zijn cliënt over waarin de cliënt beschrijft dat hij aanwezig was toen zijn advocaat met de advocaat van de wederpartij belde. De advocaat van de wederpartij dient een klacht in wegens handelen in strijd met Gedragsregel 36 dat verbiedt om zonder mededeling vooraf aan degene met wie hij spreekt iemand aan de telefoon te laten meeluisteren. De advocaat had bij dezelfde conclusie ook een kopie van een confraternele e-mail overgelegd. Nadat de wederpartij hem daarop aansprak gaf hij aan dat dat een vergissing was en dat hij de rechtbank zou berichten de productie terug te trekken. Deze toezegging kwam hij echter niet na. Ook over deze feiten wordt geklaagd. De klacht met betrekking tot het meeluisteren wordt ongegrond verklaard nu de advocaat in kwestie ontkent dat zijn cliënt heeft meegeluisterd. De andere klachtonderdelen verklaart de raad gegrond en aan de advocaat wordt een enkele waarschuwing opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 14-48

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

gemachtigde:

mr. A. Rijkelijkhuizen

advocaat te: Amstelveen

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 maart 2014 met kenmerk RvT 13-0300, door de raad ontvangen op 28 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van klager en van verweerder, bijgestaan door mr. A. Rijkelijkhuizen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1 vermelde brief van de deken van 27 maart 2014 en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 6.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager treedt op als advocaat van mevrouw S. Mevrouw S. heeft een geschil met diverse vennootschappen over een verkoop-/ontwikkelingsovereenkomst over de verkoop van percelen grond en de ontwikkeling van een bungalowpark. Verweerder behartigt de belangen van de wederpartijen van mevrouw S. Tussen partijen is een procedure aanhangig bij de rechtbank Amsterdam waarin mevrouw S. bij dagvaarding van 17 juni 2013 een aantal vorderingen heeft ingesteld.

2.3    Op 22 maart 2013 heeft klager een telefoongesprek gevoerd met verweerder.

2.4    Verweerder heeft op 18 september 2013 een conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, in het geding gebracht. Bij deze conclusie is als productie 2 een kopie van een e-mailbericht d.d. 23 maart 2013 van de heer C., één van de cliënten van verweerder, in het geding gebracht waarin het volgende is vermeld: “Ik zat erbij toen [naam klager] met [naam verweerder] belde.”

2.5    Tevens heeft verweerder als productie 2 bij de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, een kopie van een e-mail d.d. 22 maart 2013 van klager aan verweerder in het geding gebracht.

2.6    Bij e-mail d.d. 2 oktober 2013 heeft verweerder klager laten weten dat de bewuste e-mail per abuis bij de producties is opgenomen en dat deze niet had mogen worden overgelegd. Verweerder heeft klager bij die e-mail van 2 oktober 2013 een concept schrijven aan de rechtbank gestuurd waarin hij dit ook aan de rechtbank meedeelt en waarin hij de rechtbank verzoekt geen acht te slaan op die e-mail.

2.7    Bij e-mail d.d. 3 oktober 2013 heeft verweerder klager het volgende geschreven: “Geachte confrère, Bijgaand het schrijven aan de Rechtbank waarin ik op u verzoek de terugtrekking heb toegevoegd. Ik zal een en ander thans versturen. Hoogachtend,…..”

2.8    Bij brief d.d. 3 oktober 2013 heeft klager onderdeel a) en b) van de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2.9    Bij brief van 19 december 2013 heeft verweerder klager laten weten dat hij de brief aan de rechtbank overeenkomstig het concept d.d. 2 oktober 2013 (pas) op 19 december 2013 heeft verstuurd.

2.10    Bij e-mail van 19 december 2013 heeft klager zijn klacht uitgebreid.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij in strijd met regel 36 lid 1 van de Gedragsregels 1992 zijn cliënt, de heer C., mee heeft laten luisteren met het telefoongesprek tussen klager en verweerder op 22 maart 2013 zonder instemming of medeweten van klager;

b)    hij in strijd met regel 12 van de Gedragsregels 1992 zonder instemming van klager een afschrift van een confraternele e-mail van klager aan verweerder d.d. 22 maart 2013 in het geding heeft gebracht;

c)    hij zijn brief aan de rechtbank d.d. 3 oktober 2013 waarin hij de rechtbank verzocht geen acht te slaan op de confraternele e-mail van klager aan verweerder, die per abuis als productie 2 bij de conclusie van antwoord was gevoegd, in strijd met zijn mededeling dat hij deze op 3 oktober 2013 zou versturen niet tijdig, op 3 oktober 2013, heeft verstuurd.

3.2    Klager heeft zijn klacht aangevuld met klachtonderdeel c) nadat op 19 december 2013 tijdens het gesprek dat partijen met de deken hadden bleek dat verweerder de brief d.d. 3 oktober 2013 aan de rechtbank, in strijd met zijn toezegging d.d. 3 oktober 2013 dat hij de brief aan de rechtbank zou verzenden, nog niet verzonden had.

4    VERWEER

4.1    Verweerder ontkent dat hij de heer C. heeft laten meeluisteren met het telefoongesprek dat hij op 22 maart 2013 met klager heeft gevoerd.

4.2    Naar aanleiding van klachtonderdeel b) stelt verweerder dat juist is dat hij de bewuste e-mail niet aan de rechtbank had mogen overleggen. Hij heeft de e-mail echter teruggetrokken en zijn verontschuldigingen aan klager aangeboden.

4.3    Partijen zijn op 3 oktober 2013 overeengekomen dat verweerder de rechtbank zou laten weten dat de betreffende productie teruggetrokken werd. Direct daarna, eveneens op 3 oktober 2013 heeft klager klachtonderdeel a) en b) bij de deken aan de orde gesteld. Gelet hierop heeft verweerder ervoor gekozen de klachtbehandeling af te wachten alvorens de brief aan de rechtbank te versturen. Na de bespreking bij de deken op 19 december 2013 is hij direct tot verzending overgegaan.

5    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de heer C. niet aanwezig is geweest toen hij op 22 maart 2013 telefonisch overleg met klager voerde. Deze mededeling van verweerder staat recht tegenover de mededeling van de heer C. in zijn e-mail d.d. 23 maart 2013. Gelet hierop komt de verweten gedraging feitelijk niet vast te staan en is klachtonderdeel a) ongegrond.

    ad klachtonderdeel b)

5.2    Op grond van regel 12 van de Gedragsregels 1992 mag in rechte geen beroep worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte correspondentie, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken. De kern van regel 12 is dat de correspondentie van advocaat tot advocaat in beginsel vertrouwelijk behoort te zijn en te blijven.

5.3    Vast staat dat verweerder in strijd met deze regel heeft gehandeld. Verweerder heeft dat ook erkend en hij heeft aangegeven de rechtbank te zullen berichten dat de bewuste e-mail van klager aan verweerder d.d.22 maart 2013 per abuis bij de stukken is gevoegd en daarbij de rechtbank te verzoeken geen acht te slaan op de bewuste e-mail. Deze erkenning en de aankondiging van dat verzoek aan de rechtbank maken niet dat de handelwijze van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.4    Uit de feiten blijkt dat verweerder heeft toegezegd dat hij de brief aan de rechtbank die hij op 3 oktober in concept aan klager heeft toegestuurd direct te zullen versturen. Zijn e-mail d.d. 3 oktober 2013 aan klager, geciteerd in 2.7, laat daarover geen misverstand bestaan. De raad kan verweerder niet volgen in zijn verweer dat hij de klachtbehandeling mocht afwachten alvorens zijn toezegging na te komen. Als hij inderdaad meende dat dat terecht was dan had het op zijn weg gelegen klager hiervan in kennis te stellen. Door dat na te laten en klager in de veronderstelling te laten dat de brief verzonden was terwijl dat niet het geval was heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel c) is derhalve eveneens gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht, gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding, de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klachtonderdeel a) ongegrond en klachtonderdelen b) en c) gegrond.;

legt aan verweerder ter zake de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van een enkele waarschuwing op

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. G.A.M. van den Assum, E. Bige, R.P.F. van der Mark en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.