Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:95

Zaaknummer

14-065NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond. Grote vrijheid inrichting dekenonderzoek. Verweerder heeft van de in de leidraad dekenale klachtenbehandeling genoemde mogelijkheid om zijn visie kenbaar te maken gebruik gemaakt.

Uitspraak

Beslissing van 10 april 2014

in de zaak 14-065NH

naar aanleiding van de klacht van:

1. mevrouw

2. de heer

3. de heer

klagers

tegen:

mr.

in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 11 maart 2014 met kenmerk td/md-np/13-442, door de raad ontvangen op 13 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN EN VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klagers zijn verwikkeld in geschillen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder en hun broer. Mr. X treedt op voor twee zusters van klagers.

1.2 Bij brief van 13 september 2013 hebben klagers zich tot verweerder gewend en een klacht ingediend tegen mr. X.

1.3 Op 18 september 2013 heeft een stafmedewerker van het bureau van de orde van advocaten Amsterdam (hierna: mr. A), namens verweerder als volgt bericht:

Ik begrijp uit uw brief dat u [mr. X] twee verwijten maakt.

Het eerste verwijt heeft betrekking op het overleggen van een stuk dat door zijn cliënte zou zijn gemanipuleerd en daarmee als valselijk is te beschouwen. Een oordeel over de waarheidsgetrouwheid van het desbetreffende stuk is echter voorbehouden aan de civiele rechter. Ik stel dan ook voor dat u eerst de uitspraak van de civiele rechter afwacht omdat de tuchtrechter daarover geen oordeel kan vellen.

Uw tweede verwijt heeft betrekking op het niet overleggen van een aantal in de memorie genoemde producties. Ik lees in de reactie van [mr. X] van 9 september 2013 dat inmiddels deze omissie is hersteld.

Ik verwacht dan ook dat de tuchtrechter het door u gemaakte verwijt zodanig van gering belang acht, dat uw klacht niet gegrond zal worden verklaard.

1.4 Bij brief van 25 september 2013 aan het bureau van de orde van advocaten Amsterdam hebben klagers (onder meer) geschreven:

Uw reactie op de door mij, mede namens mijn broers, bij u op 13 september 2013 ingediende klacht tegen [mr. X] is aanleiding nu een klacht tegen u in te dienen.

Volgens het voor advocaten geldende tuchtrecht dient een klacht te worden ingediend bij de Deken van de orde van Advocaten (Voorzitter van de Raad van Toezicht) van het Arrondissement waar de aangeklaagde advocaat staat ingeschreven.

De Deken dient vervolgens deze klacht in behandeling te nemen en zijn of haar oordeel voor te leggen aan de Raad van Discipline.

Blijkens de nu van u ontvangen antwoord doet u dat niet.

Vervolgens blijkt dat ‘u op de stoel van de Raad van Discipline gaat zitten’ met uw mening (…).

Het oordeel over de vraag of [mr. X] (wederom) de grenzen van de vrijheid die hem toekomt als advocaat heeft overschreden, is niet aan u maar aan de Raad en/of Hof van Discipline.”

1.5 Verweerder heeft op 30 september 2013 schriftelijk gereageerd als volgt:

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van 25 september jl. U legt daarin een klacht voor over de wijze waarop [mr. A], een stafmedewerker van dit bureau, omgaat met uw klacht tegen [mr. X].

Uw klacht zal worden behandeld conform het daarvoor geldende reglement. Van dat reglement sluit ik een afschrift voor u bij.

(…)

1.6 Bij brief van 5 oktober 2013 aan het bureau van de orde van advocaten Amsterdam, ter attentie van verweerder, hebben klagers het volgende geschreven:

Het antwoord van uw Deken te Amsterdam, [verweerder] d.d. 30 september 2013 als antwoord op mijn klacht d.d. 25 september 2013 kan kort zijn:

Het is bijzonder opmerkelijk dat de tegen [verweerder] gerichte klacht ‘wordt vertaald’ als een klacht tegen een medewerkster van zijn bureau. De klacht betreft: [Klagers/verweerder]! Dit is naar mijn mening zodanig buiten-proporties dat deze wijze van benadering van de tegen [verweerder] ingediende klacht nu reden is voor het aanvullen van de klacht met dit wel zeer opmerkelijke feit.

1.7 Bij brief van 9 oktober 2013 heeft verweerder de ontvangst van de brief van 5 oktober 2013 bevestigd en klagers gevraagd of zij wensen te worden gehoord. Klagers hebben bij brief van 13 oktober 2013 verzocht om onverwijlde toezending van de door hen tegen verweerder ingediende klacht aan de raad. 

1.8 Het bureau van de orde van advocaten Amsterdam heeft de klacht tegen verweerder doorgezonden naar de raad. Bij verwijzingsbeschikking van de voorzitter van de raad van 28 november 2013 is de klacht tegen verweerder verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

1.9 Bij brief van 13 februari 2014 heeft de deken klagers gevraagd of zij de klacht willen handhaven. Bij faxbrief van 20 februari 2014 hebben klagers deze vraag bevestigend beantwoord.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) een standpunt heeft ingenomen in een klachtonderzoek tegen [mr. X];

b) het onder a) bedoelde standpunt aan zijn stafmedewerker verwijt.

2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) hebben klagers opgemerkt dat verweerder constant een standpunt inneemt in de klachten van klagers over [mr. X] en wel zodanig dat er steeds een afwijzende voorzittersbeslissing op volgt en een gang naar het hof van discipline onmogelijk wordt gemaakt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft onder verwijzing naar de landelijk gehanteerde leidraad dekenale klachtbehandeling er op gewezen dat het een deken in een klachtonderzoek is toegestaan zijn visie met betrekking tot een klacht kenbaar te maken.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerder opgemerkt dat hij de aanvankelijke klachtbrief abusievelijk heeft beschouwd als een klacht tegen zijn stafmedewerker. 

 

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Bij de beoordeling neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

4.2 De voorzitter verwijst in dit verband in het bijzonder naar het bepaalde in artikel 46 c lid 2, artikel. 46 d lid 1, 3 en 4 van de Advocatenwet waarin wordt aangegeven wat ten aanzien van klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Naar de kern samengevat vragen deze bepalingen van de deken: a. het instellen van een onderzoek; b. het steeds trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk  geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. De voorzitter verwijst voorts naar de leidraad dekenale klachtbehandeling zoals deze recent door het dekenberaad is vastgesteld. Deze leidraad gaat er- voor zover hier van belang -van uit dat de deken indien daartoe aanleiding bestaat zijn visie kenbaar kan maken zonder het inwinnen van een (eerste) reactie van de advocaat.

4.3 Klagers verwijten verweerder - kort samengevat – in het klachtonderzoek tegen [mr. X] een standpunt te hebben ingenomen. Gelet op de hiervoor bedoelde grote vrijheid die de deken toekomt in de inrichting van zijn onderzoek, kan dit klachtonderdeel niet slagen. Verweerder heeft van de in de leidraad genoemde mogelijkheid om zijn visie kenbaar te maken gebruik gemaakt.  Dat staat ter discretie van de deken. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat de deken van die mogelijk op een onbegrijpelijke wijze gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft voorts terecht gesteld dat de raad van discipline niet is gebonden aan de zienswijze van de deken. Klagers hebben ter toelichting op dit klachtonderdeel nog aangedragen dat verweerder ook in eerdere klachtzaken van klagers tegen [mr. X] een standpunt heeft ingenomen, waarop een afwijzende voorzittersbeslissing is gevolgd. Klagers lijken ten onrechte aan het innemen van een dekenstandpunt de gevolgtrekking te verbinden dat een afwijzende voorzittersbeslissing zal volgen. Immers, ook de voorzitter is niet gebonden aan de zienswijze van de deken. Het is dus geenszins zo dat de deken op de stoel is gaan zitten van de (voorzitter van de) raad van discipline.

4.5 Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Met klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij het onder klachtonderdeel a) bedoelde standpunt aan zijn stafmedewerker verwijt.

4.7 Verweerder heeft uitgelegd dat hij de klachtbrief abusievelijk heeft beschouwd als een klacht tegen zijn stafmedewerker. Na ontvangst van de brief van klagers van 5 oktober 2013 heeft verweerder dit misverstand  rechtgezet door de klacht alsnog voor een verwijzingsbeschikking door te geleiden naar de raad. Niet valt in te zien hoe klagers door dit handelen van verweerder in een tuchtrechtelijk beschermd belang  zijn getroffen.

4.8 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 april 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.