Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:87

Zaaknummer

14-41

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over optreden bij het aanvragen van het faillissement van schuldenaren van klager en wegens overschrijding van een kostenbegroting. Voorzittersbeslissing. Klacht over optreden is kennelijk ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag. Van een kostenbegroting is niet gebleken en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat excessief is gedeclareerd. Ook deze klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak 14-41

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

klager

tegen:

mr. Y

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 12 maart 2014 met kenmerk K13/152, door de raad ontvangen op 13 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klager in een zaak tegen de vennootschap onder firma, de besloten vennootschap A, en de besloten vennootschap D.

1.3    Klager had in opdracht van (de voorganger van) de vennootschap onder firma diverse werkzaamheden verricht en daarvoor facturen verzonden die onbetaald waren gebleven. Om die reden heeft klager zich tot (het kantoor van) verweerder gewend met het verzoek de incasso van zijn vordering ter hand te nemen. Verweerder heeft vervolgens aan de in 1.2 genoemde vennootschappen een sommatiebrief verzonden en daarbij een concept faillissementsrekest gevoegd. De besloten vennootschappen waren vennoten van (de voorganger van) de vennootschap onder firma en daarmee   hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor de betaling van de facturen van klager.

1.4    Vervolgens heeft A BV zich tot een advocaat heeft gewend, die namens zijn cliënt de vorderingen van klager heeft betwist en namens zijn cliënte aan verweerder een schikkingsvoorstel heeft gedaan, inhoudende betaling van 1/3 deel van de betwiste vorderingen tegen finale kwijting. Het schikkingsvoorstel is door klager verworpen, omdat dit in zijn visie onredelijk laag was.

1.5    Verweerder heeft het oorspronkelijke concept faillissementsrekest moeten aanpassen omdat de vennootschap onder firma oorspronkelijk niet in het Handelsregister te vinden was en vervolgens van naam veranderd bleek te zijn. Toen betaling uitbleef is het faillissementsrekest ingediend. Tussen verweerder en de advocaat van A BV is vervolgens discussie ontstaan over een door verweerder bij het faillissementsverzoek overgelegde brief, hetgeen aldus de advocaat van A BV in strijd zou zijn met de gedragsregels.

1.6    Tussen klager en verweerder is ook nog gesproken over de mogelijkheid van een incassoprocedure al dan niet in kort geding maar klager heeft voor een faillissementsaanvraag gekozen.

1.7    Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 april 2013 zijn de faillissementsaanvragen afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het vorderingsrecht van de schuldeisers (klager c.s.) door gerekwestreerden gemotiveerd was betwist en daarmee niet summierlijk was komen vast te staan.

1.8    Bij de stukken bevindt zich een e-mail van een kantoorgenoot van klager van 8 februari 2013 waarin is aangegeven dat de kosten voor een faillissementsaanvraag, naar gelang van de gevergde werkzaamheden, in het algemeen tussen de € 200 en € 400 exclusief btw en griffierecht bedragen en dat de kosten na ontvangst van de stukken met klager zullen worden besproken.

1.9    Bij de stukken bevinden zich e-mails van verweerder aan klager van 13 februari 2013 waarin hij aangeeft dat hij niet voor een vast tarief werkt, van 14 februari 2013 waarin hij aangeeft dat het niet mogelijk is om voor zijn werkzaamheden een maximum bedrag af te spreken, van 25 februari 2013 waarin hij schrijft dat het niet mogelijk is om een tijd en kosteninschatting te maken omdat de kosten afhankelijk zijn van het feitelijk verloop van de procedure en de hoeveelheid werk die daarvoor daadwerkelijk moet worden verricht en van 26 februari 2013 waarin een inschatting wordt gegeven van de nog te verrichten werkzaamheden zonder dat er een concreet bedrag aan kosten wordt genoemd.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte namens klager een faillissementsaanvraag heeft ingediend tegen de vennootschap onder firma, aangezien de heer H, met wie klager in het kader van de door de vennootschap onder firma aan klager gegeven opdracht contact had onderhouden, niet bevoegd bleek te zijn om de vennootschap onder firma te vertegenwoordigen en de faillissementsaanvraag derhalve geen kans van slagen had,

b)    verweerder de bij aanvang van de zaak gegeven kostenbegroting aanzienlijk heeft overschreden. In eerste instantie waren de kosten van klager begroot op ongeveer € 2500 en uiteindelijk is ongeveer € 5700 (exclusief btw) in rekening gebracht. Klager acht dit bedrag onredelijk hoog. In een eerste telefoongesprek over deze zaak heeft een meer ervaren kantoorgenoot van klager gemeld dat een faillissementsaanvraag ongeveer 200 tot € 400 exclusief btw en griffierecht zou kosten.

3    VERWEER

3.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a. De rechtbank heeft de faillissementsaanvraag niet afgewezen op grond dat de heer H (beherend vennoot van de vennootschap onder firma) niet vertegenwoordigingsbevoegd was, maar omdat het vorderingsrecht van klager niet summierlijk was komen vast te staan. Voorts is zowel het faillissement van de vennootschap onder firma als dat van de afzonderlijke vennoten van deze vennootschap aangevraagd. Als het faillissement van de vennootschap onder firma op grond van onbevoegdheid van de heer H niet zou zijn uitgesproken zou dit geen beletsel zijn geweest om het faillissement van (de vennootschap van) de heer H uit te spreken, hetgeen de rechtbank echter niet heeft gedaan.

3.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b. Klager betwist dat door hem een vast omlijnde kosteninschatting is afgegeven of dat door hem onredelijk veel werkzaamheden zijn gedeclareerd. Klager heeft wel diverse malen om een kosteninschatting gevraagd maar verweerder heeft telkens geantwoord dat het niet goed mogelijk was deze af te geven. In een e-mail van verweerder van 25 februari 2013 heeft hij een inschatting gegeven van de door hem in de zaak te verrichten werkzaamheden. Later is gebleken dat meer werkzaamheden nodig waren dan in die e-mail waren beschreven, zodat de rekening ook hoger is uitgevallen.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a. Anders dan waarvan klager uit gaat heeft de rechtbank geen beslissing genomen over de bevoegdheid van de heer H om de vennootschap onder firma te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de faillissementsaanvraag afgewezen op de (enkele) grond dat de vordering na betwisting niet voldoende was komen vast te staan. De klacht mist derhalve feitelijke grondslag en is daarmee kennelijk ongegrond.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b. Klager stelt dat de kosten van verweerder begroot waren op € 2500 en later € 5700 werden. Allereerst overweegt de voorzitter dat verweerder – zoals uit de hierboven genoemde e-mail berichten blijkt – zich niet aan een bepaald (maximum) bedrag heeft gebonden en telkens heeft aangegeven dat de kosten bepaald werden door de feitelijke door hem te verrichten werkzaamheden die van tevoren moeilijk in te schatten waren. Derhalve is niet komen vast te staan dat de kosten op het door klager genoemde bedrag zijn begroot. Op zich is juist dat er een substantieel verschil zit tussen het bedrag aan kosten waarvan klager kennelijk op grond van uitlatingen van verweerder uitging en het uiteindelijk in rekening gebrachte bedrag. Uit de hierboven genoemde feiten blijkt echter dat er in de loop der tijd meer werkzaamheden in de zaak nodig bleken te zijn dan waarvan oorspronkelijk was uitgegaan, wat begrijpelijk maakt dat de nota uiteindelijk hoger is uitgevallen.

4.4    Verweerder heeft aangekondigd een incassoprocedure aanhangig te zullen maken. Daarin zal klager zijn bezwaren tegen de hoogte van de nota van verweerder naar voren kunnen brengen. In deze kwestie heeft de  voorzitter slechts een taak indien sprake zou zijn van excessief declareren. Daarvan is echter niet, althans onvoldoende, gebleken. Klachtonderdeel b is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht van klager tegen verweerder is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 7 april 2014 .

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten