Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:25

Zaaknummer

13-382A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat na 6 jaar ingediend. Te laat. Kennelijk niet-ontvankelijk

Uitspraak

 

Beslissing van 20 januari 2014

in de zaak 13-382A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

p/a de heer mr. drs.

Klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 december 2013, met kenmerk 4013-1023, door de raad ontvangen op 19 december 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager in diverse kwesties bijgestaan.

1.3 De eerste kwestie is de echtscheiding van klager. Het echtscheidingsverzoek is door verweerder ingediend op 25 maart 2002 en de echtscheiding is op 2 augustus 2002 ingeschreven.

1.4 De tweede kwestie betreft vorderingen van KBC Bank Nederland NV (KBC) tegen onder meer klager. In deze kwestie is op 18 december 2002 door de rechtbank Utrecht een tussenvonnis gewezen. Het hoger beroep daartegen is bij eindarrest van 19 januari 2006 door het gerechtshof Amsterdam verworpen. Verweerders procureur heeft zich op 22 november 2006 in opdracht van verweerder onttrokken in die procedure. De rechtbank heeft klager bij eindvonnis van 11 april 2007 veroordeeld tot betaling aan KBC van een hoofdsom van ruim € 485.000.

1.5 Verweerder heeft dit vonnis bij mailbericht van 23 april 2007 aan klager gezonden. Het vonnis is door de wederpartij op 23 mei 2008 aan klager betekend.

 

1.6 De derde kwestie betreft een geschil van klager met (onder meer) een zekere heer Van K.

1.7 Het klachtdossier bevat voorts correspondentie tussen klager en verweerder (of een kantoorgenoot namens verweerder) uit 2006, 2008 en 2009. In reactie op een fax/mail/brief van klager van 5 maart 2009 heeft een kantoorgenoot van verweerder, Mr. R, op 11 maart 2009 aan klager geschreven, voor zover van belang:

“In 2004 reeds heeft [verweerder] u bericht en u schriftelijk bevestigd dat hij niet langer bereid was voor u op te treden (onder meer) omdat u alle declaraties van ons kantoor onbetaald had gelaten (…) ten bedrage van meer dan € 14.000 (…).

1.8 Bij brief, met bijlagen, aan de deken van 1 oktober 2013 heeft klager zich beklaagd over verweerder en over diens voormalige kantoorgenoot Mr. S.  De klacht tegen Mr. S is bij de deken (4013-1086) en de raad (13-381A) afzonderlijk behandeld respectievelijk in behandeling.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

- klager niet van de inhoud van over het vonnis van 11 april 2007 en de beroepsmogelijkheden daartegen op de hoogte heeft gesteld, waardoor klager geen gebruik heeft kunnen maken van zijn beroepsmogelijkheden en schade heeft geleden;

- geen hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis inzake CSI BV en genoemde heer Van K, hoewel klager hem daartoe opdracht had gegeven en verweerder klager in de waan had gelaten wel appel in te zullen stellen, althans niet gezegd heeft dit niet te zullen doen; door zijn handelwijze heeft verweerder naar klagers overtuiging aan willen sturen op een faillissement en strafrechtelijke veroordeling van klager;

- aan klager ondanks diens herhaaldelijk verzoek niet een kopie van het echtscheidingsconvenant heeft willen toezenden.

3         BEOORDELING

3.1  Het meest vérstrekkende verweer van verweerder is, dat hij zijn bijstand aan klager reeds in 2004 heeft beëindigd en dit toen ook schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Klager kan volgens verweerder niet in zijn klacht worden ontvangen omdat hij te lang heeft gewacht met het indienen daarvan. De dossiers van de voor klager behandelde zaken zijn inmiddels vernietigd, aldus verweerder, zodat hem nu nog slechts (summiere) elektronische informatie over de zaken rest.

3.2 De voorzitter zal eerst dit verweer beoordelen.

3.3 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het

tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de

indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de

 

advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn

werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij

zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de

tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening

houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de

ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager

zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn

klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een

zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

3.4 In het algemeen geldt dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een

termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht (Hof van Discipline 29 november 2013, nr 6723).

3.5 Hoe langer het tijdsverloop is, des te zwaarder het belang gaat wegen dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Er komt een moment waarop dat belang hoe dan ook doorslaggevend wordt (Hof van Discipline 18 februari 2013, nr 6518) .

3.6 In de onderhavige zaak valt bovenbedoelde belangenafweging uit ten gunste van verweerder, nu klager ruim zes jaar heeft laten verstrijken voor hij zijn klacht indiende na het mailbericht waarbij verweerder het vonnis van 11 april 2007 in de procedure tegen KCB aan klager toezond. Voorts is niet gesteld of gebleken – hoewel de deken klager heeft uitgenodigd in te gaan op de mogelijke verjaring van de klacht – dat de klacht als hiervoor omschreven ook zou betreffen enig handelen van verweerder van na 2007. Klager heeft zich er met name niet over uitgelaten wanneer de onder 1.6 bedoelde zaak gespeeld zou hebben. De raad houdt het ervoor dat dit in 2003 is geweest, nu verweerder heeft gesteld dat hij – in de summiere gegevens waarover hij nog beschikt – geen andere zaak tegen Van K kan terugvinden dan een in 2003 aanhangig gemaakt kort geding tegen Van K, dat voor de zitting weer is ingetrokken, en klager vervolgens niet heeft gesteld dat er nog een andere (latere) zaak tegen Van K heeft gespeeld. Ten slotte merkt de voorzitter op, dat, zelfs als de namens verweerder op 11 maart 2009 aan klager gezonden mail als startpunt voor de verjaring zou worden genomen, de onder 3.4 bedoelde termijn van drie jaar op het moment van indiening van de klacht, op 1 oktober 2013, al lang verstreken zou zijn.

3.7 Klager heeft, ook nadat hem daartoe door de deken gelegenheid is gegeven, geen goede verklaring gegeven voor het lange wachten met de indiening van de onderhavige klacht.

3.8 De voorzitter concludeert dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht omdat hij een onredelijk lange termijn heeft laten verstrijken.

3.9 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klager in zijn klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 23 januari 2014.

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.