Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:186

Zaaknummer

13-160

Inhoudsindicatie

Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Verweerder handelde niet klachtwaardig door de voorzitter van de RvD te verzoeken een andere deken aan te wijzen voor de instructie van het onderzoek, gelet op de twee eerdere klachten die klager tegen verweerder heeft ingediend. Art 46a lid 3 Advocatenwet is in deze niet van toepassing. Een klacht kan bij voorzittersbeslissing worden afgedaan. De wet kent het rechtsmiddel van verzet. Indien het verzet ongegrond wordt verklaard staat daartegen geen rechtsmiddel meer open. Dit ligt in het systeem van de wet besloten en kan reeds daarom geen grond opleveren voor een gegrondverklaring van het verzet.

Uitspraak

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 13-160

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 9 september 2013 op de klacht van:

[    ]

klager

tegen:

mr. [    ]

advocaat te Arnhem in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (voorheen: Arnhem)

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 augustus 2013 met kenmerk 2013 KNN 117, door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 9 september 2013 heeft de  plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.3    Bij faxbericht van 23 september 2013 heeft klager tijdig verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 23 september 2013 en van zijn brief d.d. 11 november 2013. In deze laatste brief heeft klager de klacht die aanvankelijk ook namens de “Vereniging van Eigenaren de Oude Haven” is ingediend, ingetrokken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt van de feiten, zoals die zijn opgenomen in de voorzittersbeslissing van 9 september 2013, die aan deze beslissing zal worden gehecht, uitgegaan. 

3        KLACHT

3.1    de klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    De klacht tegen mr. H. is door verweerder q.q. doorgezonden

aan de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2013. ln de namens verweerder q.q. geschreven brief wordt voorts aangegeven dat er door de VvE/klager eerder twee klachten zijn ingediend tegen verweerder, welke ter instructie zijn verwezen naar de deken Noord-Nederland, zodat het de voorkeur verdient bedoelde klachten van 22 juni 2013 eveneens te verwijzen naar de deken Noord-Nederland. Hierdoor handelde verweerder in strijd met het bepaalde in de Advocatenwet, door de klacht niet ter kennis van het Hof van Discipline te brengen. lmmers, artikel 46a lid 3 luidt:

"Met betrekking tot de leden-advocaten, de plaatsvervangende leden-advocaten en de griffier van de Raden van Discipline wordt de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitgeoefend door een door de voorzitter van het Hof van Discipline naar aanleiding van een ingekomen klacht ambtshalve aan te wijzen andere Raad van Discipline. Van een zodanige verwijzing geeft de voorzitter van het Hof van Discipline kennis aan aangewezen Raad van Discipline alsmede aan de deken die de klacht ter kennis heeft gebracht van het Hof van Discipline en aan de klager."

De wet is derhalve duidelijk: de voorzitter van het Hof van Discipline wijst een Raad aan die de klacht gaat behandelen, zodra de deken de klacht ter kennis heeft gebracht van het Hof van Discipline. Desondanks heeft verweerder de klacht ten onrechte naar de voorzitter van de Raad van Discipline gestuurd met het verzoek om deze te verwijzen naar een andere deken.

b)    ln zijn verzoek aan de voorzitter van de Raad van Discipline om de klacht te verwijzen naar een andere deken heeft verweerder zijn voorkeur uitgesproken voor een instructie door mr. D., deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland. Aldus heeft verweerder zich ten onrechte bemoeid met de behandeling van de klacht tegen de griffier van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden (afdeling zuid). Verweerder heeft derhalve het vertrouwen in de beroepsgroep van advocaten geschaad.

4    VERZET

4.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a)    De voorzittersbeslissing is ontoereikend gemotiveerd. Door de klacht bij voorzittersbeslissing af te doen, wordt de weg naar het Hof van Discipline geblokkeerd;

b)    De behandeling van een klacht ingediend tegen een griffier dient op basis van de wet te worden opgedragen aan een persoon met wie de griffier niet een te grote mate van vertrouwdheid heeft. De wet bepaalt daarom dat de klacht dient te worden behandeld door een andere raad. Diezelfde of een nog grotere vertrouwdheid bestaat tussen de griffier van de raad Arnhem-Leeuwarden en de dekens die vallen onder de raad Arnhem-Leeuwarden. De Deken in het arrondissement Arnhem-Leeuwarden heeft derhalve onvoldoende afstand tot de griffier om een tegen de griffier gerichte klacht te onderzoeken;

c)    Verweerder heeft in strijd met de wet aan de voorzitter van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden gevraagd de deken in het arrondissement Noord-Nederland, mr. D., aan te wijzen om de klacht tegen de griffier te onderzoeken. De deken had dit verzoek niet aan de voorzitter van de Raad van Discipline voor mogen leggen. De enige uitzondering op de klachtbehandeling door de deken betreft het onderzoek naar een klacht over de deken zelf. Indien verweerder zich aan het onderzoek had kunnen onttrekken, dan had hij het onderzoek van de klacht dienen te verwijzen naar een lid van de Raad van Toezicht, teneinde de klacht te onderzoeken en af te handelen;

d)    De voorzitter veronderstelt ten onrechte dat verweerder op grond van  proceseconomische motieven de verwijzing van het onderzoek van de klacht suggereert naar de deken in het arrondissement Noord-Nederland. In de brief waarin om verwijzing is verzocht, is door verweerder uitdrukkelijk een voorkeur uitgesproken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad verstaat dat de klacht voor zover die door de “VvE” is ingediend, geen behandeling behoeft, gelet op de inhoud van de brief van 11 november 2013. Nu de indiener van de klacht deze voor de behandeling heeft ingetrokken kan in het midden worden gelaten de vraag of klager daartoe bevoegd was namens de VvE.

5.2    Grond a.

De voorzitter is tot het oordeel gekomen dat de klacht van klager door middel van een voorzittersbeslissing kan worden afgedaan. Tegen een voorzittersbeslissing staat het rechtsmiddel van verzet open. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open. De stelling van verweerder dat door de klacht af te doen per voorzittersbeslissing de weg naar het Hof van Discipline wordt geblokkeerd is derhalve (in zijn algemeenheid) niet juist. Indien het verzet ongegrond wordt verklaard, dan staat daartegen geen rechtsmiddel meer open. Dit ligt besloten in het systeem van de wet en kan reeds daarom geen grond opleveren voor een gegrondverklaring van het verzet.

5.3    Gronden b tot en met d (algemeen).

In de gronden b tot en met d van het verzet ligt besloten dat het optreden van verweerder als deken door de raad in volle omvang aan artikel 46 Advocatenwet dient te worden getoetst. Deze veronderstelling is niet juist. De voorzitter heeft bij de beoordeling van het optreden van verweerder als deken een juiste maatstaf gehanteerd. Krachtens vaste jurisprudentie van het Hof en de Raden van Discipline dient het optreden van verweerder als deken terughoudend te worden getoetst. Verweerder trad immers strikt genomen niet op als advocaat, maar als deken. Voor een gegrondverklaring van een klacht tegen een advocaat in zijn hoedanigheid als deken is slechts plaats indien door dat optreden naar objectieve maatstaven het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het gaat daarbij niet om de subjectieve overtuiging of beleving van een klager. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat een deken een grote mate van vrijheid geniet in de wijze waarop hij het onderzoek naar de klacht inricht.

5.4    Grond b.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft het onderzoek van de klacht tegen de griffier opgedragen aan de deken in het arrondissement Noord-Nederland. Verweerder heeft daar om verzocht omdat hij zichzelf eerder met twee klachten van klager geconfronteerd zag die in dezelfde kwestie speelden en zich daarom van het onderzoek naar de klacht tegen de griffier van de raad wilde verschonen. Verweerder heeft willen bevorderen dat het onderzoek naar de klacht niet belast zou worden door de twee klachten die eerder tegen hem waren ingediend. Het is de raad niet gebleken dat verweerder om verwijzing naar een andere deken heeft verzocht omdat er een te grote vertrouwdheid tussen hem en de griffier zou bestaan

5.5    Grond c.

Het bepaalde in artikel 46a lid 3 Advocatenwet heeft betrekking op de behandeling van een klacht, ná afronding van de instructie door de deken. Klager is ten onrechte van mening dat artikel 46a lid 3 Advocatenwet ook op het onderzoek van de deken van toepassing is.

Artikel 46c Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Zo nodig kan de deken op basis van artikel 46c lid 3 het onderzoek verwijzen naar een lid van de Raad van Toezicht. Verweerder heeft het onderzoek van de klacht tegen de griffier niet verwezen naar een lid van de Raad van Toezicht, omdat klager tegen de deken reeds twee klachten die aan de onderhavige klacht annex waren, had ingediend, welke klachten nog onderwerp van onderzoek waren. Naar analogie van artikel 46c lid 4 Advocatenwet heeft de deken de voorzitter van de Raad van Discipline verzocht om ook deze klacht door te verwijzen. Dat de wet slechts de verwijzing door de deken naar een lid van de Raad van Toezicht benoemt, neemt niet weg en sluit niet uit dat de deken de voorzitter van de Raad van Discipline het verzoek heeft mogen doen het onderzoek naar de klacht tegen mr. R. in haar hoedanigheid van griffier van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden te laten verrichten door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. Klager is door de verwijzing die thans heeft plaatsgevonden niet in enig belang geschaad.

De raad is van oordeel dat verweerder hierdoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6    Grond d.

De voorkeur tot verwijzing naar de deken van het arrondissement Noord-Nederland die de verweerder uitspreekt in zijn brief van 24 juni 2013 is gebaseerd op proceseconomische redenen, namelijk het feit dat deze deken de andere klachten die in de oorspronkelijke kwestie speelden eveneens in onderzoek had. Niet is gebleken dat de uitgesproken voorkeur op andere gronden is gebaseerd. De voorzitter heeft de klacht derhalve op goede gronden kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart het verzet van klager in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, P.J.F.M. de Kerf, A.M.T. Weersink en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.