Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:189
Zaaknummer
ZWB 188 - 2014
Inhoudsindicatie
Het is gebruikelijk en geoorloofd, soms zelfs noodzakelijk, dat een advocaat het standpunt van zijn cliënt in door hem te kiezen zakelijke bewoordingen intbrengt. De advocaat is dominus litis.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 24 juli 2014
in de zaak ZWB 188-2014
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant van 30 juni 2014 met kenmerk K13-148 , door de raad ontvangen op 1 juli 2014 , en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 Verweerder heeft klaagster in de periode 2005-2013 in eerste aanleg en in appel bijgestaan in een civiele procedures tegen haar twee broers. De procedure had betrekking op de afwikkeling van de nalatenschap van de op 25 november 2000 overleden vader van partijen. De vorderingen van klaagster zijn bij vonnis van de rechtbank d.d. 3 november 2010 en bij arrest d.d. 23 juli 2013 afgewezen.
1.2 Klaagster heeft zich bij brief d.d. 25 september 2013 beklaagd over het optreden van verweerder.
2. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder in de procedure namens klaagster niet alle relevante feiten aan de orde heeft gesteld, wat nadelige gevolgen heeft gehad voor de uitkomst van de procedure;
2. verweerder na afloop van de zitting klaagster heeft achtergelaten zonder de zaak met haar te bespreken. Verweerder ging naar de advocaat van de broers van klaagster om met hem te spreken.
3. VERWEER
3.1 Klaagster heeft zich op 26 mei 2005 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een geschil met haar broers. Het testament van de vader van klaagster was zodanig gewijzigd dat klaagster nog slechts de legitieme portie zou krijgen in plaats van het volledig kindsdeel.
3.2 De vordering van klaagster is in beide instanties afgewezen. Het gerechtshof overwoog onder meer dat de vervaltermijn van art 4:54 lid 2 BW reeds was verstreken in de eerste helft van 2004 en dus ruim voordat de opdracht aan verweerder was verstrekt.
3.3 Verweerder is in de procedure zeer uitvoering ingegaan op alle feitelijke aspecten, waaronder de geschiedenis tussen de vader en de broers van klaagster.
3.4 Verweerder heeft vier van de vijf producties die klaagster bij haar klachtbrief heeft overgelegd wel in het geding gebracht. De overgelegde verklaring van de moeder van klaagster d.d. 5 april 1995 was verweerder niet eerder bekend en kon door hem dus niet overgelegd worden. De processtukken zijn steeds vooraf aan klaagster voorgelegd en met haar instemming ingediend. Klaagster heeft nooit gesteld dat de bedoelde verklaring van haar moeder ontbrak. Deze verklaring zou overigens niet tot een ander resultaat hebben geleid, aangezien de overgelegde verklaring van de ouders van klaagster d.d. 13 februari 1996 inhoudelijk vergelijkbaar is. Klaagster heeft in april 2013, bij de voorbereiding van het pleidooi in appel, voor het eerst gesproken over de lijst met inboedelzaken. Een vermeerdering van eis was toen niet meer mogelijk.
3.4 De rechtbank en het gerechtshof hebben de bevoordeling van de broers wel aangenomen, maar dat heeft niet tot gevolg gehad dat de broers nog een bedrag aan klaagster hebben moeten betalen.
3.5 Verweerder heeft na afloop van de zitting slechts beleefdheden uitgewisseld met de advocaat van de wederpartij. Hierbij is de zaak inhoudelijk niet besproken.
4. BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
4.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de periode van 2005-2013. Zij heeft zich in september 2013 beklaagd over het optreden van verweerder. De voorzitter maakt uit de klachtbrief van klaagster op dat zij heeft bedoeld te klagen over de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder in beide instanties. Nu de procedure in appel is afgerond bij arrest van het gerechtshof d.d. 23 juli 2013 en klaagster zich in september 2013 heeft beklaagd over het optreden van verweerder, is de klacht binnen een redelijke termijn ingediend en kan klaagster in haar klacht worden ontvangen.
4.3 Klaagster stelt dat verweerder niet alle relevante feiten in het geding heeft gebracht en een vijftal door haar bij haar klachtbrief overgelegde producties niet heeft overgelegd. Uit het aan de raad overgelegde procesdossier blijkt dat verweerder vier van de vijf door klaagster bedoelde producties in het geding heeft gebracht, die derhalve deel hebben uitgemaakt van het dossier waarop de rechtbank respectievelijk het gerechtshof hun oordeel hebben gebaseerd. Ten aanzien van de vijfde productie, te weten de verklaring van de moeder van klaagster d.d. 5 april 1995, stelt verweerder dat deze bij hem niet eerder bekend was en daarom niet is overgelegd. Nu kaagster geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit blijkt dat verweerder over deze verklaring beschikte maar deze welbewust en tegen de wens van klaagster heeft achtergehouden, houdt de voorzitter het ervoor dat deze verklaring bij verweerder inderdaad niet bekend was en derhalve niet kon worden overgelegd. Bovendien is het, zoals verweerder terecht stelt, maar de vraag of deze verklaring van enige invloed zou zijn geweest op de uitspraken, aangezien een andere verklaring van de ouders van klaagster met vergelijkbare inhoud deel uitmaakte van het procesdossier.
4.4 Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat zeer uitvoerig is geprocedeerd en dat verweerder het standpunt van klaagster steeds gemotiveerd en uitvoerig naar voren heeft gebracht. Het moge zo zijn dat verweerder daarbij niet de door klaagster gewenste bewoordingen gebruikt, maar het is gebruikelijk en geoorloofd, soms zelfs noodzakelijk, dat een advocaat het standpunt van zijn cliënte in door hem te kiezen zakelijke bewoordingen in rechte inbrengt. De advocaat is zoals dat heet “dominus litis”. In dit kader behoort het ook tot de beleidsvrijheid van de advocaat om te beoordelen in het hoeverre het belang van zijn cliënt de inbreng van gedetailleerde gegevens vergt, en daarvan af te zien als dat belang daarmee naar zijn oordeel niet is gediend. Uit de aan de raad overgelegde uitspraken volgt overigens dat de rechtbank kennis heeft genomen van de voorgeschiedenis van de familie van klaagster en deze heeft meegewogen bij haar beslissing. Klaagster is bovendien als partijgetuige gehoord en zij is aanwezig geweest bij de comparitie van partijen. Klaagster is aldus voldoende in de gelegenheid geweest haar persoonlijke visie op en de achtergrond van de zaak in haar eigen bewoordingen aan de rechter over te brengen. De rechtbank heeft klaagster bij vonnis d.d. 3 november 2010, na een zeer uitvoerige procedure, in het ongelijk gesteld. Klaagster heeft zich toen niet beklaagd over het optreden van verweerder in eerste aanleg en hem verzocht haar in appel bij te staan. Verweerder heeft tijdig grieven ingediend tegen het vonnis van de rechtbank en daarbij de belangrijkste aspecten van de vorderingen van klaagster nogmaals aan de orde gesteld en ter beoordeling aan het gerechtshof voorgelegd. De vorderingen van klaagster zijn bij arrest d.d. 23 juli 2013 door het gerechtshof eveneens afgewezen. Van een advocaat mag weliswaar worden verwacht dat hij zich inspant om een zo gunstig mogelijk resultaat voor zijn cliënte te behalen, maar een positieve afloop van een procedure kan niet worden gegarandeerd. Niet gemotiveerd gesteld en evenmin gebleken is dat het resultaat voor klaagster negatief is uitgevallen als gevolg van het feit dat verweerder in de procedure namens klaagster niet alle volgens haar relevante feiten heeft gesteld. Anders dan klaagster stelt, heeft verweerder in de processtukken uitdrukkelijk en uitvoerig aandacht besteed aan de voorgeschiedenis van de familie van klaagster. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld is, maar dat de rechtbank en het gerechtshof niet niet in voor klaagster gunstige zin hebben beslist, valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. De voorzitter zal het eerste onderdeel van de klacht daarom als kennelijk ongegrond afwijzen.
4.5 De opvattingen van partijen en de beleving over hetgeen zich na afloop van de zitting heeft afgespeeld lopen uiteen. In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen omtrent het handelen van de advocaat uiteenlopen en waarin zonder bewijslevering - die niet is aangeboden en waartoe de klachtprocedure zich niet goed leent - niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht niet gegrond worden verklaard. Het tweede onderdeel van de klacht kan daarom evenmin tot gegrondheid leiden.
BESLISSING
De voorzitter:
wijst de klacht in beide onderdelen als kennelijk ongegrond af.
Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, op 24 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 augustus 2014
per aangetekende en per gewone post verzonden aan:
- klager
per gewone post verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-
Brabant.
Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 3115, 4800 DC Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.