Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:63
Zaaknummer
13-326A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. De voorzitter van de raad had een verzoek van de deken ex art. 60b lid 1 Advocatenwet toegewezen. Hoewel deels is tegemoet gekomen aan de bezwaren van de deken, zijn er aanwijzingen dat verweerster er geen blijk van geeft haar praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Verweerster stuurt haar cliënten geen opdrachtbevestiging, verweerster hanteert geen systeem van termijnbewaking en gemaakte afspraken of gegeven adviezen zijn niet kenbaar uit het dossier. Verzet is ongegrond.
Uitspraak
Verzetbeslissing van 11 maart 2014
in de zaak 13-326A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 november 2013 op het verzoek van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
tegen:
mevr. mr.
advocaat te
gemachtigde mr.
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 oktober 2013 met kenmerk AvO 4013-1174, door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek als bedoeld in artikel 60c lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerster ingediend.
1.2 Bij beslissing van 26 november 2013 heeft de voorzitter van de raad het verzoek toegewezen, welke beslissing op 26 november 2013 aan verweerster is verzonden.
1.3 Bij brief van 6 december 2013, door de raad ontvangen op 9 december 2013, heeft verweerster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting met gesloten deuren van de raad van 22 januari 2014 in aanwezigheid van verweerster, haar gemachtigde, de deken en mevrouw mr. A.A. van Ochten, stafmedewerkster van de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennis genomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van verweerster van 6 december 2013 met bijlagen;
- de brief van 15 januari 2014 van mr. Van Schaik aan de raad met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 De raad gaat uit van de feiten zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.
3 HET VERZOEK EN VERZET
3.1 De deken heeft de volgende aanwijzingen dat een situatie als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet zich voordoet:
- het niet tijdig voldoen aan de controle op de centrale verordeningen (CCV);
- het moeilijk bereikbaar zijn voor cliënten;
- het niet gereed hebben van jaarstukken van de praktijk;
- het niet beschikbaar hebben van recente overzichten van de mutaties van de derdengeldenrekening;
- het niet beschikken over jaarcijfers van haar stichting derdengelden;
- het niet beschikbaar hebben van een standaard opdrachtbevestiging, met als verklaring dat nooit een opdrachtbevestiging aan cliënten wordt gestuurd of anderszins de met cliënten gemaakte afspraken worden bevestigd;
- het niet hebben aangewezen van een nieuwe bestuurder van de stichting derdengelden, na de uitschrijving als advocaat van de andere bestuurder;
- het niet bezitten van een adequaat kantoorhandboek.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzet heeft de deken toegelicht dat de rapporteur zich, naast een algemeen oordeel over de toestand waarin verweersters praktijk zich bevindt, een oordeel kan vormen over specifieke punten als het ontbreken van opdrachtbevestigingen, schriftelijke vastlegging van gegeven adviezen en gemaakte afspraken (zoals inzake het al dan niet instellen van hoger beroep) en een systeem voor termijnbewaking.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
- de door de deken aangekaarte bezwaren hebben een incidenteel karakter. Als gevolg van ziekte in 2013 is er bij verweerster een achterstand ontstaan in het voldoen aan administratieve verplichtingen;
- de aard van de door verweerster behandelde zaken brengt mee dat er normaal gesproken geen sprake is van derdengelden;
- de jaarstukken van verweersters kantoor en de stichting derdengelden zullen voor 1 januari 2014 gereed zijn. Er zijn geen financiële problemen en er is geen sprake van een situatie dat verweerster niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen;
- de CCV aangifte 2012 is inmiddels gedaan;
- verweerster heeft zorg gedragen voor juiste registratie van haar telefoonnummer bij BAR-beheer;
- het belang van een opdrachtbevestiging in de zin van vastlegging van financiële risico’s is zinledig, aangezien vrijwel alle cliënten een toevoeging zonder eigen bijdrage hebben;
- veel van de cliënten zijn niet in staat de opdrachtbevestigingen te lezen of te begrijpen, zodat ook om die reden het versturen ervan zinledig is;
- verweerster stelt zelden hoger beroep in en in voorkomende gevallen wordt de appeltermijn in de agenda genoteerd;
- verweerster heeft een eigen handboek geschreven, dat zal worden aangepast aangezien de deken van oordeel is dat dit niet voldoende was;
- het instellen van een onderzoek ex artikel 60c Advocatenwet is disproportioneel omdat dit grote kosten voor verweerster met zich brengt.
4 BEOORDELING
4.1 Uitgangspunt is dat volgens de deken een situatie is ontstaan dat onvoldoende is gewaarborgd dat de praktijk van verweerster naar behoren functioneert. Dit brengt tevens mee dat er aanwijzingen zijn in de zin van artikel 60c Advocatenwet. Genoemde aanwijzingen zijn voor de deken aanleiding geweest de voorzitter te verzoeken het in artikel 60c Advocatenwet bedoelde onderzoek te gelasten en een rapporteur aan te wijzen die nader onderzoek zal moeten verrichten, zodat kan worden vastgesteld of de aanwijzingen terecht zijn. De voorzitter heeft bij beslissing van 26 november 2013 een rapporteur benoemd.
4.2 Verweerster heeft naar voren gebracht dat aan de bezwaren van de deken is tegemoet gekomen. Over de bezwaren ten aanzien van de stichting derdengelden heeft verweerster naar voren gebracht dat zij inmiddels haar eigen stichting derdengelden heeft opgeheven en zich inmiddels heeft aangesloten bij een stichting derdengelden van een ander advocatenkantoor. De deken heeft opgemerkt dat verweerster niet heeft aangetoond dat de overeenkomst die haar aansluiting bij die stichting bevestigt ook door de bestuursleden van de stichting is getekend. De raad is van oordeel dat geen twijfel mag bestaan over de vraag of verweerster op het punt van de derdengelden alles op orde heeft; door een niet door alle partijen getekende overeenkomst te overleggen, heeft verweerster onvoldoende informatie verschaft hierover.
4.3 Ondanks eerdere toezeggingen van verweerster zijn de jaarstukken van haar kantoor over het jaar 2012 nog steeds niet gereed. De deken heeft terecht naar voren gebracht dat uit de door verweerster overgelegde economische resultatenrekening niet kan worden afgeleid hoe het precies financieel met het kantoor van verweerster is gesteld.
4.4 Ten aanzien van de bezwaren van de deken over het niet verzenden van opdrachtbevestigingen en het ontbreken van een systeem voor termijnbewaking heeft verweerster onvoldoende aangetoond dat zij op die punten verbetering heeft aangebracht. Haar stellingen dat het versturen van opdrachtbevestigingen om meerdere redenen zinledig is, duiden eerder op het tegendeel.
4.5 Uit het dossier, het verhandelde ter zitting en de beslissing van de voorzitter blijken zorgen over de kwaliteit van de dienstverlening. Als gemaakte afspraken of gegeven adviezen niet kenbaar zijn uit het dossier, kan een waarnemer niet naar behoren waarnemen. Deze zorgen over de kwaliteit van de dienstverlening heeft verweerster ter zitting niet kunnen wegnemen, integendeel.
4.6 De raad verenigt zich derhalve met het oordeel van de voorzitter dat deze omstandigheden voorshands de conclusie rechtvaardigen dat er aanwijzingen zijn dat verweerster er geen blijk van geeft haar praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen en dat om die reden het verzoek ex art. 60c dient te worden toegewezen. Hoewel deels is tegemoet gekomen aan de bezwaren van de deken, zoals het doen van de CCV aangifte en het doorgeven van het telefoonnummer aan BAR-beheer, is de zorg die resteert te groot om het verzet gegrond te verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. M. Middeldorp, mr. B. Roodveldt, mr. S. Wieberdink en mr. A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.