Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:357

Zaaknummer

14-118

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat. Verweerder heeft zich ontijdig aan de zaak onttrokken. De raad acht het onzorgvuldig dat verweerder dit op de dag voor de zitting heeft gedaan waardoor klaagster zonder rechtsbijstand naar de zitting moest gaan. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij zijn (definitieve) beslissing om niet naar de zitting te gaan eerder zou hebben genomen. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 27 oktober 2014

in de zaak 14-118

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [    ]

vertegenwoordigd door de heer U.

adres

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te U.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 juli 2014 met kenmerk RvT 14-0053, door de raad ontvangen op 23 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 september 2014 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder.

Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een branchebeschermingszaak. Klaagster heeft schade geleden door de komst van een andere bakkerij in het winkelcentrum.

2.3    Klaagster heeft in verband met de branchebeschermingszaak en een drietal andere zaken € 10.000,- aan het kantoor van verweerder betaald. De laatste facturen van het kantoor heeft zij onbetaald gelaten.

2.4    Verweerder heeft klaagster gevraagd om stukken aan te leveren voor de procedure ter onderbouwing van haar stelling dat zij schade heeft geleden. Ook heeft verweerder aangedrongen op betaling van de openstaande facturen.

2.5    In een e-mail van vrijdag 14 februari 2014 aan klaagster heeft verweerder aandacht gevraagd voor de openstaande nota’s. Hij schrijft hierin:

“In uw zaken staan nog rekeningen open. Ik heb al eerder aangegeven dat ik mijn werkzaamheden opschort als deze niet zijn betaald. Tot op heden zijn de twee acceptgiro’s van 11 december 2013 van respectievelijk € 1238,49 en € 80,66 en de acceptgiro van 11 februari 2014 van €838,92 nog niet betaald.

De afspraak van as maandag gaat dan ook niet door tenzij dit is betaald en voor mij controleerbaar is in onze boekhouding. Ik schort mijn werkzaamheden dus op met uitzondering van onderstaande. Ik zal met andere woorden ook uw zitting niet bijwonen tenzij u betaald heeft en dat voor mij controleerbaar is.”

2.6    Op dinsdag 18 februari 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en de heer U., de gemachtigde van klaagster. Tijdens dit gesprek werd zowel over de inhoud van de zaak als over de openstaande facturen gesproken. De toon van het gesprek was verhit. Verweerder stelde vervolgens vast dat de verhoudingen zodanig waren verstoord, dat hij zich aan de zaak moest onttrekken.

2.7    Verweerder heeft zich op 18 februari 2014 schriftelijk aan de zaak onttrokken en de rechtbank gevraagd om de zitting geen doorgang te laten vinden en deze te verplaatsen naar een latere datum.

2.8    De rechtbank heeft laten weten dat de zitting doorgang zal vinden. Verweerder is niet naar de zitting gegaan. De rechtbank heeft (uiteindelijk) de zaak aangehouden om klaagster in de gelegenheid te stellen zich opnieuw van rechtsbijstand te voorzien.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Geen brieven meer te sturen die betrekking hebben op het juridische geschil waarin zij is verwikkeld;

Klaagster niet bij te staan bij de geplande zitting van 19 februari 2014, terwijl klaagster al wel ongeveer € 10.000,- zou hebben betaald aan het kantoor van verweerder.

4    BEOORDELING

4.1    Ad klachtonderdeel a)

De raad is van oordeel dat uit hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht, voldoende is gebleken dat er in ieder geval nog tot vlak voor de zitting met de wederpartij is gecorrespondeerd en dat deze correspondentie aan klaagster is doorgestuurd.

4.2    Dit zo zijnde, maakt dat de raad niet kan vaststellen dat verweerder geen brieven meer zou hebben gestuurd die betrekking hadden op het juridische geschil waarin klaagster was verwikkeld.

4.3    Dit betekent dat dit klachtonderdeel niet is komen vast te staan en derhalve ongegrond is.

4.4    Ad klachtonderdeel b)

Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen leidt de raad af dat verweerder zich aan de zaak had onttrokken omdat de verhoudingen verstoord waren. Verweerder had klaagster meerdere malen –tevergeefs- gevraagd om stukken waarmee zij kon aantonen dat zij schade had geleden. Die stukken werden niet aangeleverd en de stukken die wel werden aangeleverd toonden geen schade aan. Dit maakte dat verweerder twijfelde aan de haalbaarheid van de zaak, hetgeen hij ook aan klaagster kenbaar heeft gemaakt. Het standpunt van klaagster hierover stond lijnrecht tegenover dat van verweerder. Daarbij speelde dat klaagster facturen onbetaald liet en dat tijdens het verhitte gesprek tussen verweerder en de heer U. op 18 februari 2014 de laatste verweerder verweet alleen op geld uit te zijn.

Klaagster verwijt verweerder dat hij zich ontijdig als advocaat heeft teruggetrokken in de procedure bij de rechtbank. Hierbij is van belang hetgeen is bepaald in regel 9 lid 3 van de Gedragsregels voor advocaten: “Wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt”. De raad is van oordeel dat hetgeen hiervoor is vastgesteld –in onderlinge samenhang bezien- begrijpelijke redenen zijn op grond waarvan verweerder zich als advocaat kon onttrekken. De raad acht het evenwel onzorgvuldig dat verweerder dit op de dag voor de zitting heeft gedaan. Het resultaat was immers dat klaagster zonder rechtsbijstand naar de zitting moest gaan. Het was aan verweerder bekend dat de rechtbank de door hem verzochten aanhouding had geweigerd. Weliswaar heeft de rechtbank later alsnog uitstel verleend, maar dat neemt niet weg dat een onttrekking van advocaat een dag voordat zitting zal plaatsvinden ontijdig is. Door dit  te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij zijn (definitieve) beslissing om niet naar de zitting te gaan eerder zou hebben genomen.

Klachtonderdeel b is daarmee gegrond.

5    Maatregel

5.1    Klachtonderdeel b werd gegrond bevonden. De raad acht de maatregel van een waarschuwing daarbij in beginsel op zijn plaats, doch ziet aanleiding hiervan af te zien.

Verweerder heeft herhaalde malen aangedrongen op betaling van de openstaande facturen en klaagster er ook bij herhaling voor gewaarschuwd dat niet betaling ertoe zou kunnen leiden dat zijn werkzaamheden zouden worden opgeschort en dat hij  niet naar de zitting zou gaan. Mede in het licht hiervan, meent de raad dat een gegrondbevinding van de klacht zonder oplegging van een maatregel volstaat.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart klachtonderdeel a ongegrond en klachtonderdeel b gegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. H. Dulack, C.W.J. Okkerse, L.A.M.J. Pütz en H.H. Tan leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.