Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:211
Zaaknummer
R. 4465/14.51
Inhoudsindicatie
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting is de raad niet gebleken dat verweerster zich ten opzichte van klager of zijn dossier, discriminerend heeft uitgelaten of achter de rug van klager om contact heeft gehad met de wederpartij. Dat verweerster het dossier niet aan klager heeft willen afgeven, is de raad evenmin gebleken. Integendeel, klager heeft een verklaring ondertekend dat hij zijn dossier in ontvangst heeft genomen. Klacht in zoverre ongegrond. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster door klager niet voor haar vakantie op de hoogte te stellen van het feit dat zij drie weken met vakantie zou gaan en haar handelen daar ook niet op af te stemmen. Klacht in zoverre gegrond
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 20 februari 2014 met kenmerk R 2014/25 cij, door de raad ontvangen op 21 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In maart 2013 heeft klager zich tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil met de [...] Bank. Tot dat moment werd klager bijgestaan door mr. V., advocaat te Rotterdam.
2.3 Op 10 juni 2013 heeft tussen klager en verweerster een eerste bespreking plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft klager aangegeven dat de zaak spoed had aangezien hij naar de begrafenis van zijn vader moest. Verweerster heeft klager meegedeeld dat zij een notariële machtiging van de broer van klager nodig had. Deze diende te voldoen aan de door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken gestelde eisen ten aanzien van de acceptatie van Nigeriaanse documenten in Nederland.
2.4 Op 3 juli 2013 heeft klager per fax de verzochte machtiging aan verweerster verzonden en haar (per e-mail) verzocht de bank een termijn te stellen van vijf dagen.
2.5 In reactie daarop heeft verweerster dezelfde dag per e-mail aan klager laten weten het origineel nodig te hebben en hem verzocht dat op 5 juli 2013 te komen afgeven.
2.6 Op 5 juli 2013 heeft klager de machtiging aan de secretaresse van verweerster afgegeven.
2.7 Omdat klager vervolgens niets meer vernam, heeft hij op 9 juli 2013 per e-mail bij verweerster geïnformeerd naar de stand van zaken.
2.8 Op 11 juli 2014 heeft de secretaresse van verweerster per e-mail aan klager laten weten dat verweerster tot 29 juli 2013 wegens vakantie afwezig zou zijn.
2.9 Op vrijdag 2 augustus 2013 heeft klager aan verweerster een e-mail gezonden waarin hij haar meedeelt op 6 augustus 2014 langs te zullen komen.
2.10 Op 6 augustus 2013 heeft klager zich bij het kantoor van verweerster gemeld. Verweerster was op dat moment niet beschikbaar. Klager heeft daarop verzocht hem zijn dossier af te geven. De secretaresse van verweerster heeft een en ander vervolgens afgehandeld.
2.11 Bij brief met bijlagen van 6 september 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a. klager, althans zijn dossier, gediscrimineerd heeft;
b. het dossier niet voortvarend genoeg heeft behandeld, terwijl zij wist dat de zaak spoedeisend was;
c. het dossier niet heeft willen afgeven;
d. achter de rug van klager om contact heeft gehad met de bank.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.1 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting, is de raad niet gebleken dat verweerster zich ten opzichte van klager of zijn dossier discriminerend heeft gedragen. Elke onderbouwing van die stelling van klager ontbreekt.
5.2 Dit klachtonderdeel acht de raad dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.3 Klager verwijt verweerster voorts het dossier niet voldoende voortvarend te hebben behandeld.
5.4 Voorop dient te staan dat een advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid komt de advocaat een ruime vrijheid toe en in het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.5 De gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zij heeft namelijk niet voor haar vakantie aan klager laten weten dat zij drie weken met vakantie zou gaan en heeft haar handelen daarop ook niet afgestemd. Verweerster wist dat klager een belang had bij voortvarendheid en dus bij zo spoedig mogelijke toezending aan de bank van de notariële machtiging. Zij heeft klager echter verzocht de notariële akte op de laatste dag voor haar vakantie te komen langsbrengen terwijl blijkens haar eigen stellingen, doorzending daarvan aan de bank alleen door haarzelf – en dus pas na terugkeer van haar vakantie – kon geschieden aangezien daar een inhoudelijke toelichting bij moest worden gevoegd. Dat het geld door de bank nog altijd niet beschikbaar is gesteld, doet daar niet aan af.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.6 Het derde verwijt dat klager aan verweerster maakt, is dat zij het dossier niet aan hem heeft willen afgeven. Daarvan is de raad echter niet gebleken. In de e-mail van 2 augustus 2013 wordt door klager (nog) niet om afgifte van het dossier verzocht. Klaarblijkelijk is de eerste gelegenheid dat klager heeft aangegeven zijn dossier te willen ontvangen, op 6 augustus 2013 geweest toen hij het kantoor van verweerster bezocht. De secretaresse van verweerster heeft dat diezelfde dag nog afgehandeld, zo blijkt uit de door klager ondertekende verklaring dat hij op 6 augustus 2013 alle stukken uit zijn dossier in ontvangst heeft genomen.
5.7 Naar het oordeel van de raad is derhalve ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
5.8 Het vierde en laatste verwijt dat klager aan verweerster maakt, is dat achter zijn rug om contact zou hebben gehad met de bank. Verweerster betwist dat. Noch uit de zich in het dossier bevindende stukken noch uit het verhandelde ter zitting blijkt van de juistheid van de stelling van klager op dit punt. Dat betekent dat de raad de gegrondheid ervan niet kan vaststellen.
5.9 Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
5.10 Ten overvloede overweegt de raad nog dat hij niet bevoegd is te oordelen over een vordering tot schadevergoeding. Een oordeel daarover is aan de civiele rechter voorbehouden.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, A.J.N. van Stigt, P.S. Kamminga en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam0
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl