Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:103

Zaaknummer

14-076A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Dat verweerster materieel als advocaat is opgetreden voor andere partij dan haar cliënt is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 17 april 2014

in de zaak 14-076A

naar aanleiding van de klacht van:

1.  B.V.

2. B.V.,

p/a de heer

klaagsters

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 maart 2014 met kenmerk 4013-0892, door de raad ontvangen op 20 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagsters hebben met X op 12 december 2001 een overeenkomst gesloten, waarbij X, als dochteronderneming van Y, een chip zou produceren, in de markt zetten en verkopen.

1.3 Klaagsters stellen zich op het standpunt dat X op diverse punten tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, waardoor klaagsters ernstige schade hebben geleden in de vorm van misgelopen royalty’s.

1.4 Klaagsters hebben voor de rechtbank ’s-Hertogenbosch een procedure aangespannen tegen X en Y. De aansprakelijkheid van Y vloeit voort uit de schriftelijke verklaring ex artikel 2:403 lid 1 onder f BW, waarin Y zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de uit de rechtshandelingen van X voortvloeiende schulden.

1.5 Bij (eind)vonnis van 5 oktober 2011 zijn de vorderingen van klaagsters afgewezen. Klaagsters zijn bij dagvaarding op 3 januari 2012 van dit vonnis in hoger beroep gekomen. 

1.6 Bij verzoekschrift d.d. 14 december 2011 hebben klaagsters het gerechtshof ’s-Hertogenbosch verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Het gerechtshof heeft dit verzoek bij beschikking van 24 april 2012 toegewezen.

1.7 Klaagsters hebben voor het getuigenverhoor in totaal zes getuigen opgeroepen. Verweerster heeft één van de getuigen [B] als advocaat bijgestaan in verband met het getuigenverhoor. Dit getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 7 november 2012.

1.8 In het proces-verbaal van getuigenverhoor is de volgende passage opgenomen:

[Advocaat klaagsters tot [B]: “U heeft ongeveer 10 documenten ontvangen, van wie heeft u die documenten ontvangen?” “U kunt mij dus geen uitsluitsel geven over de herkomst?”

Antwoord

[B]:

Ik heb deze stukken ontvangen van mijn advocaat en als ik moet zeggen op welke manier zij daar aan is gekomen zou ik daarnaar moeten gissen. Ik weet dat niet.

1.9 Bij brief van 8 mei 2013 aan de deken hebben klaagsters de onderhavige klacht ingediend. Bij dezelfde brief hebben klaagsters eveneens klachten ingediend over twee andere advocaten betrokken bij de getuigenverhoren, op welke klachten (onder klachtnummers 14-075A en 14-077A) bij afzonderlijke uitspraken van heden is beslist.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) materieel is te beschouwen als advocaat van X/Y, nu verweerster door X/Y aan de door klaagsters voorgedragen getuige [B] is toegewezen;

b) voorafgaand aan het getuigenverhoor contact heeft gehad met de op verzoek van klaagsters gehoorde getuige en deze zelfs tijdens de zitting heeft bijgestaan.

2.2 Volgens klaagsters is verweerster door X/Y aan getuige [B] toegewezen. Om die reden dient verweerster volgens klaagsters materieel te worden gezien als advocaat van X/Y. Een en ander zou mede blijken uit het feit dat getuige [B] zelf geen advocaatkosten heeft hoeven maken. Daarnaast was verweerster ook bij het verhoor van de eerste getuige aanwezig. Door vanuit haar positie als door X/Y ingeschakelde advocaat voorafgaand aan het getuigenverhoor contact te hebben met getuige [B] heeft verweerster in strijd met gedragsregel 16 lid 1 gehandeld. Klaagsters hebben ten slotte nog opgemerkt dat het opvallend is dat getuige [B] ter zitting niet duidelijk kon maken hoe hij aan bepaalde stukken was gekomen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Klaagsters verwijten verweerster dat zij materieel als advocaat van X/Y heeft te gelden doordat zij door X/Y aan getuige B is toegewezen en als advocaat van X/Y contact heeft gehad met getuige [B]. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist en klaagsters hebben hun stelling dat verweerster aan getuige B is toegewezen door X/Y ook niet nader onderbouwd. Dat de advocaatkosten van getuige B worden vergoed door X/Y is daartoe ontoereikend. Het sluit immers niet uit dat het getuige B vrijstond een eigen advocaat te kiezen. Voorts heeft verweerster toegelicht waarom zij ook bij het eerste verhoor aanwezig was, namelijk omdat niet duidelijk was in welke volgorde klaagsters de getuigen wilden doen horen en verweerster vanaf het aanvangstijdstip van de zitting aanwezig was. Hoewel haar aanwezigheid bij het eerste verhoor bij klaagsters kennelijk de opvatting heeft doen postvatten dat verweerster als advocaat van X/Y was ingeschakeld, is – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerster – voor die opvatting geen steun te vinden in de stukken van het dossier.

4.2 Verweerster heeft ten slotte nog het standpunt ingenomen dat het een advocaat van X/Y toegestaan zou zijn geweest contact met getuige [B] op te nemen, nu het ging om een voormalig werknemer die in een bijzondere relatie stond tot X/Y. Daartoe voert verweerster aan dat het algemeen aanvaard is dat onder personen die in een bijzondere relatie tot de eigen cliënt staan als bedoeld in gedragsregel 16 lid 3 ook voormalig werknemers van de cliënt begrepen worden. De voorzitter overweegt als volgt. Of een oud-werknemer in een bijzondere relatie tot de eigen cliënt staat, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de periode die is verstreken sinds het dienstverband met de werknemer is beëindigd. Of getuige [B] in een bijzondere relatie tot X/Y staat kan in deze zaak echter in het midden blijven, nu vaststaat dat verweerster niet als advocaat van X/Y is opgetreden.

4.3 Nu verweerster geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden verweten zijn alle  klachtonderdelen  mitsdien kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Lof als griffier op 17 april 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagsters 

en per gewone post aan:

- klaagsters

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagsters en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.