Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:344

Zaaknummer

14-160A

Inhoudsindicatie

Volgens klager heeft verweerster de schikkingsonderhandelingen niet goed uitgevoerd, omdat hij een te klein deel van het totale schikkingsbedrag heeft ontvangen en omdat de kosten van rechtsbijstand op basis van een toevoeging hadden moeten worden afgerekend. De klacht is ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 16 december 2014

in de zaak 14-160A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 juni 2014 met kenmerk 40-14-0193, door de raad ontvangen op 19 juni 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief;

- de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is slachtoffer geworden van een mishandeling ten gevolgde waarvan hij schade heeft geleden. Op 7 november 2012 heeft klager zich tot verweerster gewend voor rechtsbijstand in verband met het verhalen van deze schade. Op 8 november 2012 heeft verweerster de voorwaarden van haar dienstverlening aan klager bevestigd. Daarin is onder andere het volgende te kennen gegeven:

“[..] Aangezien ik nog geen duidelijkheid heb met betrekking tot de erkenning van de aansprakelijkheid door de heer [X] en ik verder verwacht dat hij verzekerd is [..], betekent dit dat ik voor mijn rechtsbijstand een aanvraag ga indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij letselschade geeft de Raad voor Rechtsbijstand slechts voorwaardelijke toevoegingen af. De reden hiervoor is dat de Raad voor Rechtsbijstand van mening is dat zij niet moet opdraaien voor kosten die door een derde moeten worden gedragen. Op het moment dat aansprakelijkheid wordt erkend, betekent dit dan ook dat ik mijn kosten bij de heer [X] indien en daar een vergoeding voor zal verlangen. Voor meer informatie verwijs ik u naar eerder genoemde informatiefolder. [..]

De RvR beoordeelt aan het einde van de behandeling van de zaak door mij of u mede gelet op het financiële resultaat en uw leef- en gezinssituatie van dat moment in staat moet worden geacht de kosten van rechtsbijstand alsnog zelf te dragen. [..] Als de RvR op basis van deze resultaatsbeoordeling oordeelt dat u de kosten van rechtsbijstand zelf kunt betalen, trekt zij de verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht in. In dat geval verhaalt de RvR op u de aan mij uitbetaalde vergoeding voor rechtsbijstand. Van mij krijgt u dan alsnog een declaratie op basis van het afgesproken uurtarief onder aftrek van de door mij van de RvR reeds ontvangen vergoeding. [..]

Voor het geval u niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, mij de daarvoor benodigde gegevens niet (tijdig) aanlevert en/of de RvR extra uren weigert, hebben wij afgesproken dat ik mijn werkzaamheden van aanvang af of in het laatste geval van af dat moment voor u zal verrichten tegen een tarief van € 230,00 per uur, te vermeerderen met 21 % BTW. [..]”

2.3 Op 6 december 2012 is aan verweerster een toevoeging afgegeven.

2.4 In het verzoekschrift strekkende tot een beslissing in een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv heeft verweerster de rechtbank namens klager inzicht gegeven in de kosten van klager bij het verzoek. Deze waren op dat moment begroot op EUR 7.753,68. Daarnaast was de nog te besteden tijd begroot op tien uren.

2.5 Op 9 januari 2014 vond de behandeling van het deelgeschil plaats bij de rechtbank Amsterdam. Tijdens de behandeling zijn partijen op voorstel van de rechter met elkaar in overleg getreden om een minnelijke regeling te onderzoeken. Dat heeft in tweede instantie geleid tot een minnelijke regeling tussen partijen, inhoudende dat EUR 13.000,- aan klager werd voldaan door de verzekeraar van de dader. Klager heeft van dit bedrag EUR 6.000,- ontvangen. Het resterende bedrag van EUR 7.000,- is aan verweerster betaald als kosten van rechtsbijstand.

2.6 Op 13 januari 2014 heeft verweerster een e-mail aan klager gezonden ter bevestiging van het telefoongesprek met klager. Daaruit blijkt onder andere:

“Geachte [klager]

bijgaand bevestig ik u dat het juist is dat u de reeds door de Raad voor Rechtsbijstand aan u opgelegde eigen bijdragen en reeds door u voldane eigen bijdrage teruggestort zult krijgen, omdat de wederpartij mijn advocaatkosten, die ik in uw belang heb gematigd naar € 7.000,00 inclusief BTW, zal voldoen.

Dit bedrag zal ik inhouden op het bedrag van de € 13.000,00 die ik binnenkort op de derdengeldenrekening van kantoor overgemaakt krijg. Ook daar heeft u mee ingestemd. [..]”

2.7 Tijdens het dekenspreekuur van 6 maart 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2.8 Op 6 en 7 maart 2014 heeft klager een tweetal SMS-jes aan verweerster gestuurd met als tekst:

“Ik heb de geld wel binnen, maar alen 6.000. Euro niet de rest. Dank [klager]”

En,

“Hallo. Ik prasiss 6.000,- ero binen. Maar niet 129.- en 75.- ero. Waroom?”

Verweerster heeft daarop gereageerd dat zij dat zal herstellen.

2.9 Op 21 maart 2014 heeft verweerster de toevoeging ingetrokken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de schikkingsonderhandelingen niet goed heeft gedaan en omdat klager een te klein bedrag van het totale schikkingsbedrag heeft ontvangen, omdat de rechtsbijstandskosten op basis van de toevoeging hadden moeten worden afgerekend.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

4.2 De raad stelt vast dat verweerster een uitgebreide opdrachtbevestiging aan klager heeft gezonden waarin duidelijk de condities van haar rechtsbijstand zijn verwoord. Daarin is ook aandacht besteed aan de systematiek betreffende het aanvragen van de toevoeging en het intrekken daarvan indien het schikkingsresultaat voor klager boven het bedrag zou komen waardoor de Raad voor Rechtsbijstand de verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht zou intrekken. Tijdens de zitting heeft klager verklaard dat bij de behandeling bij de rechtbank inderdaad is gesproken over een bedrag van € 7.000,-- ter zake kosten rechtsbijstand.  Dat wordt ook gestaafd door de SMS-jes van klager, waarin staat dat hij alleen € 6.000,-- heeft ontvangen, maar niet € 129,-- eigen bijdrage resp. € 75,-- griffierecht heeft teruggekregen. Uit wat verder is vermeld over het deelgeschil en de kosten daarvan, is de raad niet gebleken dat de onderhandelingen niet goed zijn gedaan. De klacht is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. B.J. Sol, K. Straathof, J. Smeets en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl