Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:93

Zaaknummer

13-225

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar zaak niet deskundig en vaak te laat en te laks heeft behandeld en onvoldoende controle had en zich op een ontijdig moment uit de zaak heeft teruggetrokken. De klacht is gegrond voor wat betreft het verwijt dat verweerster klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijk negatieve gevolgen van beslaglegging. Verweerster heeft tot haar verweer aangevoerd dat zij niet schriftelijk heeft geadviseerd omdat zij vreesde dat een dergelijk advies in verkeerde handen zou komen. Daarin ziet de raad echter geen rechtvaardiging voor haar handelwijze. De overige klachten zijn niet  komen vast te staan en daarom ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak 13-225

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw X

klaagster

tegen:

mr. Y

advocaat

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 11 september 2013 met kenmerk1213-9519/RvT/LB/rvz, door de raad ontvangen op 12 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 januari 2014 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft zich in 2008 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan bij het treffen van een omgangsregeling met haar drie minderjarige kinderen, die bij haar ex echtgenoot verbleven. Daarnaast heeft klaagster verweerster ingeschakeld voor een procedure tegen haar ex echtgenoot, waarbij inzet was dat het door de ex echtgenoot beheerde vermogen van klaagster door wanbeheer zijnerzijds nagenoeg was verdampt. Voorts liep er een procedure tot vaststelling van kinderalimentatie, waarin verweerster voor klaagster optrad.

2.3    Bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 18 januari 2012 is de ex echtgenoot van klaagster veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 234.453,09. Vervolgens is tussen klaagster en verweerster over de executie van het vonnis gesproken. Klaagster wilde tot zekerheid van de voldoening van haar vordering loonbeslag leggen onder de werkgever van haar ex echtgenoot. Dit is ook gebeurd. Verweerster stelt dat zij aan klaagster heeft aangegeven loonbeslag niet verstandig te vinden.

2.4    Bij beschikking van 5 september 2012 heeft de rechtbank beslist over de hoogte van de door klaagster te betalen kinderalimentatie. Bij de bepaling van de draagkracht van klaagster is het onder het loonbeslag vallende bedrag meegerekend, waardoor de kinderalimentatie hoog uitviel. De ex echtgenoot van klaagster heeft vervolgens onder de werkgever van klaagster loonbeslag gelegd.

2.5    Klaagster heeft verweerster verzocht tegen de alimentatiebeschikking hoger beroep in te stellen. De ex echtgenoot van klaagster was in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2012 betreffende de vermogensverdeling.

2.6    Vervolgens konden klaagster en verweerster het niet eens worden over de opheffing van het door de ex echtgenoot van klaagster gelegde loonbeslag. Verweerster was van oordeel dat dit slechts mogelijk was indien ook het door klaagster onder de werkgever van de ex echtgenoot gelegde loonbeslag zou worden opgeheven. Klaagster was het daarmee niet eens. Op 26 oktober 2012 heeft verweerster aan klaagster de ontstane patstelling beschreven en een bepaald voorstel gedaan voor de verdere behandeling van de zaak, dat door klaagster niet is geaccepteerd. Omdat er in haar visie geen werkbare basis meer bestond om haar werkzaamheden voor klaagster voort te zetten heeft verweerster vervolgens kort daarop haar relatie met klaagster beëindigd.

2.7    Bij brief van 19 november 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2.8    Een aantal stukken uit het klachtdossier worden bij de beoordeling van de diverse klachtonderdelen besproken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet deskundig te handelen zoals van een advocaat mag worden verwacht,

b)    in voorkomende gevallen te laat en/of te laks te handelen,

c)    een gebrek aan controle over de door haar te behandelen zaak tentoon te spreiden,

d)    zich in een vergevorderd stadium als advocaat van klaagster terug te trekken en klaagster mee te delen dat zij op zoek moest gaan naar een andere advocaat, zonder haar daarbij behulpzaam te zijn.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    In dit klachtonderdeel wordt gedoeld op het feit dat verweerster een testament van klaagster niet heeft beoordeeld. Klaagster stelt dat zij onmiddellijk nadat zij haar zaak aan verweerster in behandeling had gegeven het te beoordelen testament aan verweerster heeft overhandigd met het verzoek haar daaromtrent te adviseren. Dit blijkt echter niet uit de stukken en wordt door verweerster ontkend. Verweerster stelt dat een advies over het testament nooit onderwerp van haar opdracht is geweest en dat klaagster zich alleen tot verweerster heeft gewend in verband met de omgangsregeling, de kinderalimentatie en het wanbeheer van haar ex echtgenoot als gevolg waarvan zij schade had geleden. Nu de lezingen van partijen omtrent het testament lijnrecht tegenover elkaar staan en klaagster haar stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt beoordeelt de raad klachtonderdeel a ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster ontkent het gemaakte verwijt en stelt dat zij voorstellen van de wederpartij onmiddellijk met klaagster heeft besproken en op verzoeken van klaagster om bepaalde werkzaamheden te verrichten is ingegaan, waaronder het verzoek om ervoor te zorgen dat het onder de werkgever van klaagster gelegde loonbeslag zou worden opgeheven. Ter zitting is door verweerster gesteld dat zij op 19 september 2012, kort nadat onder de werkgever van klaagster loonbeslag was gelegd, een voor de advocaat van de wederpartij bestemde conceptbrief over de opheffing van de beslaglegging ter beoordeling aan klaagster heeft toegezonden en, nadat klaagster had aangegeven het met de inhoud niet eens te zijn, op 10 oktober 2012 een tweede conceptbrief heeft toegezonden waarover klager en verweerster vervolgens hebben gecorrespondeerd. Deze stellingen zijn door klaagster niet weersproken.

4.3    Ter zitting heeft verweerster gesteld dat zij tijdens haar ziekte via haar secretaresse altijd voor klaagster telefonisch bereikbaar was en als dat onverwachts enige tijd toch niet het geval mocht zijn er een aantal kantoorgenoten van verweerster met voldoende kennis van het familierecht beschikbaar waren om klaagster bij te staan, hetgeen ook aan klaagster bekend was. Deze stellingen zijn door klaagster niet, althans onvoldoende, weersproken. Tenslotte is niet komen vast te staan dat verweerster -  zoals klaagster stelt - een belafspraak niet is nagekomen. Verweerster ontkent dit en klaagster heeft dit niet aannemelijk gemaakt.

4.4    De raad is van oordeel dat niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan dat verweerster in voorkomende gevallen te laat en/of te laks heeft gehandeld. De raad komt temeer tot dit oordeel nu klaagster in haar reactie op het voorstel van verweerster van 25 oktober 2012 om een deel van de zaak aan een opvolgend advocaat over te dragen negatief heeft gereageerd en heeft aangegeven dat het haar wens was dat verweerster de volledige zaak zou blijven behandelen, waaruit kan worden afgeleid dat klaagster op dat moment over de handelwijze van verweerster tevreden was. Klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Bij de stukken bevindt zich een e-mail van verweerster aan klaagster van 19 januari 2012, die daags na het wijzen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam is verzonden. Daarin geeft verweerster aan, dat de broer van klaagster, die op een incassobureau werkzaam was, met de executie aan de slag kon. Bij e-mail van 2 februari 2012 heeft verweerster de grosse van het vonnis aan de broer van klaagster toegezonden. Ter zitting heeft verweerster gesteld dat zij bij e-mail van 24 februari 2012  aan klaagster geschreven dat zij adviseerde te wachten met de executie tot na het verstrijken van de hoger beroepstermijn, doch haar dit overigens niet ontraden. Dat verweerster – zoals zij ter zitting heeft gesteld – daarbij alleen doelde op een voorgenomen beslag op de (hoge) neveninkomsten die de ex-echtgenoot zou verdienen met zijn discotheek op Koninginnedag blijkt nergens uit. Klaagster heeft dit in ieder geval niet zo begrepen en ook niet hoeven te begrijpen. Ter zitting heeft verweerster voorts gesteld, dat zij heeft onderkend dat het leggen van loonbeslag op grond van het vonnis van de rechtbank Amsterdam een negatieve invloed zou  kunnen hebben op de uitkomst van de alimentatieprocedure, waarin een draagkracht van klaagster moest worden vastgesteld. Dat zo zijnde had van verweerster verwacht mogen worden, dat zij klaagster na ontvangst van het vonnis van de rechtbank Amsterdam en in ieder geval bij de instructie tot incasso, in niet mis te verstane bewoordingen had gewezen op de risico’s van het leggen van loonbeslag in verband met de kinderalimentatie procedure. Als reden om dit niet te doen heeft verweerster aangegeven dat zij bang was dat een dergelijk advies zou gaan rondslingeren en in verkeerde handen zou komen. Hierin ziet de raad echter geen rechtvaardigingsgrond voor de handelwijze van verweerster. De raad is van oordeel, dat verweerster door te handelen zoals zij heeft gedaan tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens klaagster. Klachtonderdeel c is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    In haar e-mail van 25 oktober 2012 heeft verweerster aan klaagster uiteengezet, dat klaagster en verweerster niet op één lijn konden komen over de gang van zaken rond de over een weer gelegde loonbeslagen, dat zij (verweerster) begreep dat klaagster daarover een andere advocaat had geraadpleegd, dat zij (verweerster) daarom voorstelde 1) dat die advocaat zich zou gaan inspannen om het loonbeslag op te heffen en het hoger beroep in de alimentatiezaak zou gaan behandelen en 2) dat verweerster zelf belast zou blijven met het hoger beroep in de verdelingszaak. Nadat klaagster had aangegeven het hiermee niet eens te zijn heeft verweerster op 29 oktober 2012 haar relatie met klaagster beëindigd. Onweersproken is door verweerster gesteld dat zich vervolgens op 30 oktober 2012 een nieuwe advocaat voor klaagster heeft gemeld en dat verweerster op 1 november 2012 het alimentatiedossier en op 6  november 2012 het dossier in de verdelingszaak aan de opvolgend advocaat ter hand heeft gesteld.

4.7    Indien een advocaat en zijn cliënt het niet eens kunnen worden over de behandeling van de zaak dient een advocaat zich terug te trekken. Niet gebleken is dat dit op een ontijdig moment of op een onzorgvuldige wijze is gebeurd. Verweerster heeft mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Klachtonderdeel d is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De klachtonderdelen a, b en d zijn ongegrond. Klachtonderdeel c is gegrond. Aan verweerster wordt de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. J.R.O Dantuma, R.P.F. van der Mark, H.H. Tan en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden – Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.