Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:230

Zaaknummer

R. 4466/14.52

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel onjuist omschreven in voorzittersbeslissing. Na herformulering alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 21 februari 2014 met kenmerk R 2014/24, door de raad ontvangen op 24 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 19 maart 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 maart 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij faxbrief van 31 maart 2014, door de raad ontvangen op 31 maart 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Klager werd ter zitting vergezeld door zijn echtgenote, mevrouw A. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 De echtgenote van klager heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in een geschil met de COA omtrent de toewijzing van een woning.

2.2 Bij brief van 14 maart 2013 heeft verweerster aan klager bevestigd de afspraak voor 22 maart 2013 bij haar op kantoor. Voorts heeft verweerster aan klager bevestigd dat hij van COA een woning aangeboden heeft gekregen, die de echtgenote van klager wegens gezondheidsredenen niet kon accepteren.

2.3 Verweerster heeft aan klager bij brief van 27 maart 2013 bevestigd hetgeen tijdens de bespreking van 22 maart 2013 is besproken. Meer in het bijzonder heeft verweerster aangegeven dat zij dient te beschikken over een medische verklaring over de echtgenote van klager, waaruit blijkt dat de door COA aangeboden woning ongeschikt is voor klagers echtgenote.

2.4 Bij e-mail bericht van 4 april 2013 heeft verweerster klager bericht dat de door hem overgelegde verklaring van de arts onvoldoende duidelijk is, in die zin dat niet wordt aangegeven wat onder passende huisvesting wordt verstaan.

2.5 Bij brief van 22 april 2013 heeft verweerster klager bericht dat zij zich jegens COA heeft gesteld als advocaat. Voorts heeft verweerster klager om nadere informatie gevraagd.

2.6 Op 10 en 18 mei 2013 hebben besprekingen op het kantoor van verweerster plaatsgevonden met klager.

2.7 Bij brief van 3 juni 2013 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij een kort geding tot toelating van klager tot opvang geen haalbare kaart acht.

2.8 Klager heeft verweerster bij e-mail bericht van 3 juni 2013 bevestigd in te stemmen met een klacht bij de Nationale Ombudsman.

2.9 De behandeling van de zaak is in augustus 2013 overgenomen door mr. P.

2.10 Bij ongedateerde brief, ontvangen op 25 september 2013, heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2.11 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 a.  zij geen kort geding voor klager heeft opgestart, waardoor klager naar zijn mening zijn zaak tegen de COA heeft verloren;

 b. zij niet of nauwelijks werkzaamheden voor klager heeft verricht inzake de problemen die hij met de COA had;

 c. zij had toegezegd een urgentieaanvraag voor klager in te dienen, maar dit vervolgens niet heeft gedaan.

 

 3 VERZET

3.1 Klager heeft als grond voor zijn verzet aangevoerd dat klachtonderdeel c onjuist is omschreven nu hij geen opdracht heeft gegeven tot het doen van een urgentieaanvraag, maar dat door toedoen van het handelen van verweerster een urgentieaanvraag niet succesvol meer kon zijn. Voor het overige zijn geen nieuwe gronden voor het verzet aangevoerd anders dan een herhaling en uitwerking van de klacht.

 

4. VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerster heeft gesteld dat klager haar op 14 maart 2013 telefonisch heeft benaderd met de vraag wat zijn rechten zijn, nu hij een woning aangeboden kreeg die niet geschikt zou zijn voor zijn echtgenote vanwege haar medische beperkingen. Verweerster heeft de inhoud van dit telefoongesprek diezelfde dag schriftelijk aan klager bevestigd, waarbij zij heeft aangegeven dat het risico bestaat dat klager “de opvang moet verlaten ingeval van een woningweigering”. Ook heeft verweerster klager aangegeven dat in een eventuele procedure bewijs van de medische beperkingen van zijn echtgenote noodzakelijk is. Op 22 maart 2013 heeft vervolgens een bespreking plaatsgevonden. Hetgeen tijdens deze bespreking aan de orde is gekomen is, is klager bij brief van 27 maart 2013 bevestigd. Verweerster heeft voorts gesteld dat klager haar een medische verklaring heeft gezonden van de huisarts over zijn echtgenote. Hieruit bleek niet onomstotelijk dat de aangeboden woning ongeschikt was, zodat zij klager heeft verzocht om een “betere” medische verklaring. Gezien het feit dat op dat moment naar de mening van verweerster geen overtuigend bewijs aanwezig was voor de stelling dat de COA een ongeschikte woning aanbood, is verweerster vervolgens niet overgegaan tot het nemen van rechtsmaatregelen jegens de COA.   Op 17 april 2013 heeft klager verweerster een e-mail gezonden waarin hij aangeeft dat de COA zou uitgaan van woningweigering door klager en dat ontruiming plaats zou gaan vinden. Verweerster heeft zich vervolgens als klagers advocaat gemeld bij de COA en haar verhinderdata opgegeven. Zij ging op dat moment nog uit van de situatie dat klager daadwerkelijk in het AZC te Goes verbleef. Tot en met half mei heeft verweerster getracht de COA te bereiken, nu de door haar verwachte kort gedingdagvaarding uitbleef. Bij e-mail van 16 mei 2013 is klager gevraagd hoeveel dagen hij in het AZC te Goes verbleef. Klager heeft haar vervolgens per e-mail aangegeven dat klager daar feitelijk niet verbleef en dat hij zich enkel aan de voor hem geldende tweewekelijkse meldplicht hield. Vervolgens heeft op 28 mei 2013 een nadere bespreking plaatsgevonden. Verweerster heeft de inhoud van deze bespreking bij brief van 3 juni 2013 bevestigd. Verweerster heeft klager bevestigd dat de COA geen kort geding aanhangig heeft gemaakt, omdat klager feitelijk niet op de opvang verbleef, waardoor er geen noodzaak was tot ontruiming. Verweerster heeft voorts aan klager bevestigd dat zij een kort geding tegen de COA weinig kansrijk achtte wegens het gebrek aan medisch bewijs dat de woning voor de echtgenote van klager ongeschikt zou zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerster heeft gesteld dat zij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht, hetgeen ook gebleken is uit de door klager en verweerster overgelegde stukken. Deze werkzaamheden betroffen het voeren van besprekingen en correspondentie met klager alsmede telefonisch en schriftelijk contact met de COA. Verweerster geeft aan dat zij ruim 12 uur heeft besteed aan het dossier van klager.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerster heeft betwist dat zij klager heeft toegezegd dat zij een urgentieaanvraag voor hem zou indienen. Zij geeft aan dat dit uit geen enkel stuk blijkt en ook niet aannemelijk is, omdat werkzaamheden in het kader van een urgentieaanvraag niet onder de gefinancierde rechtsbijstand vallen en in principe door de betrokkene zelf kunnen worden verricht.

 

 

5 BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot het c

5.1 De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 Ten overvloede overweegt de raad dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting valt te concluderen dat er in de kern sprake is van miscommunicatie in de verwachtingen van klager en verweerster. Verweerster heeft bij aanvang van de zaak de mogelijkheden zorgvuldig vastgelegd, zulks evenwel met uitzondering van de mail van 15 mei 2013, waarin verweerster aan klager mailt:

 …”Indien geen reactie is vernomen kan ik namens u een kort geding procedure starten teneinde de voorzieningen weer te laten herleven…”

 Verweerster heeft ter gelegenheid van de zitting aangevoerd dat voor haar onduidelijk was, toen zij die betreffende mail stuurde, dat klager toen niet dan wel te weinig in de opvang verbleef. Deze miscommunicatie heeft tot het onbegrip bij klager geleid van de eerdere aankondiging tot het voeren van een kort geding.

5.3 Klachtonderdeel c dient aldus te worden gelezen dat door toedoen van verweerster niet met succes een urgentieaanvraag kon worden ingediend. In het licht van het vorenstaande kan dit evenmin tot gegrondverklaring van het verzet leiden. Nu bij de beoordeling van de klachtonderdelen a en b immers niet is komen vast te staan dat verweerster jegens klager is tekortgeschoten of onzorgvuldig heeft gehandeld, kan evenmin gesproken worden van door verweerster veroorzaakte problemen die aan het succesvol kunnen doen van een urgentieaanvraag in de weg zouden kunnen staan. Ook na de herformulering moet dit klachtonderdeel dan ook ongegrond worden verklaard.

5.4 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

6. BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond met dien verstande dat zij verstaat dat klachtonderdeel c in de voorzittersbeslissing dient te luiden: door toedoen van verweerster kon niet met succes een urgentieaanvraag worden ingediend.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, P.S. Kamminga, A.J.N. van Stigt, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.