Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:176

Zaaknummer

ZWB 179 - 2013

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft toevoeging pas drie maanden na intakegesprek aangevraagd en voorts brieven gestuurd aan wederpartij en deurwaarder zonder overleg met klager. Brieven in belang van klager verzonden. Verweerder was niet verplicht vooraf toestemming aan klager te vragen. Klacht ongegron

Uitspraak

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak ZWB 179 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

       

klaagster

 

tegen:

 

 

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 3 juni 2013 met kenmerk K12-164, door de raad ontvangen op 4 juni 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster en haar gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 3 juni 2013 met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brieven van de gemachtigde van klaagster van 13 december 2013 en 17 januari 2014.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klaagster heeft zich na een arrest van 26 januari 2010 waarin de wederpartij van klaagster werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klaagster, nader op te maken bij staat, tot verweerder gewend met het verzoek om haar belangen in de nog aanhangig te maken schadestaatprocedure te behartigen. In juli 2010 heeft tussen klaagster en verweerder een intakegesprek plaatsgevonden. In oktober 2010 heeft verweerder een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagd en verkregen.

2.2      Verweerder trad enkel voor klaagster op in de schadestaatprocedure. Klaagster bracht echter steeds andere problemen onder de aandacht van verweerder. Bij brief van 21 december 2010 heeft verweerder aan klaagster te kennen gegeven dat hij zich wilde concentreren op de schadestaatprocedure en dat hij geen tijd had om de andere kwesties te behandelen.

2.3      Bij brieven van 23 februari 2011 heeft verweerder zich tot de advocaat van de wederpartij van klaagster gewend en tot de deurwaarder die belast was met executie van het arrest van het hof Den Bosch van 26 januari 2010. Deze brieven zijn door verweerder verstuurd zonder voorafgaand overleg met klaagster.

2.4      Bij brief van 24 maart 2011 bericht verweerder aan klaagster dat hij heeft aangeboden om de andere problemen van klaagster te laten behandelen door de stagiaire van verweerder, uiteraard onder zijn supervisie. Klaagster wenste van dit aanbod geen gebruik te maken. Daardoor ontstond tussen klaagster en verweerder een conflict, wat voor verweerder reden was om zijn werkzaamheden te beëindigen en klaagster te verzoeken om een andere advocaat te zoeken voor het behandelen van de schadestaatprocedure.

2.5      Klaagster heeft zich vervolgens bij brief van 11 september 2012 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

3.1      verweerder pas eind oktober 2010 een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl het intakegesprek al in juli 2010 heeft plaatsgevonden;

3.2      verweerder in februari 2011 zonder overleg met klaagster brieven aan de wederpartij en een deurwaarder heeft geschreven;

3.3      verweerder in maart 2011 mededeelde dat hij geen tijd meer had om de zaak van klaagster te behandelen en de zaak aan een stagiaire wilde overdragen.

 

4             VERWEER

4.1      Verweerder is van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Het is juist dat klaagster zich tot verweerder heeft gewend met het verzoek een schadestaatprocedure te starten. Er heeft een intakegesprek plaatsgevonden en er is een toevoeging aangevraagd. Verweerder had echter te weinig bewijs om de vordering van klaagster te onderbouwen en kreeg van klaagster onvoldoende informatie.

4.2      Behalve de schadestaatprocedure legde klaagster ook andere zaken aan verweerder voor, maar daarvoor had verweerder geen tijd. Dat heeft verweerder klaagster ook in een brief medegedeeld. Verweerder wilde zich concentreren op de schadestaatprocedure en de andere zaken konden worden behandeld door de advocaat-stagiaire van verweerder, maar daartegen had klaagster bezwaar. Dit heeft geleid tot veel onvrede aan de zijde van klaagster, welke onvrede klaagster duidelijk heeft geuit. Dat was voor verweerder erg belastend.

4.3      Omdat op een gegeven ogenblik de wederpartij via de deurwaarder het arrest van het hof Den Bosch probeerde te executeren, heeft verweerder ingegrepen en twee brieven namens klaagster geschreven. Deze brieven zijn inderdaad niet met klaagster besproken, maar de inhoud heeft klaagster niet geschaad en was in haar belang.

4.4      Het verwijt dat verweerder de wederpartij eerder had moeten aanschrijven is volgens verweerder onterecht. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de wederpartij niet zou executeren als hij eerder een brief van verweerder had ontvangen.

4.5      De aanhoudende kritiek van klaagster heeft er uiteindelijk toe geleid dat er een situatie ontstond die verweerder een incompatibilité des humeurs noemt. Verweerder heeft daarom zijn werkzaamheden beëindigd wegens een gebrek aan vertrouwen.

 

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Klaagster beklaagt zich over het feit dat verweerder pas in oktober 2010, derhalve enkele maanden na het intakegesprek, een toevoeging heeft aangevraagd. De raad is van oordeel dat klaagster bij deze klacht geen belang heeft. Alle kosten voor rechtsbijstand zijn immers uiteindelijk onder de toevoeging gebracht, dan wel voor rekening van verweerder gebleven. Klaagster heeft van verweerder nimmer een rekening ontvangen, behoudens die voor het betalen van de eigen bijdrage. Klaagster is daardoor niet getroffen door het laat aanvragen van de toevoeging. Dit klachtonderdeel zal derhalve als ongegrond worden afgewezen.

Ad klachtonderdeel 2

5.2      In februari 2011 werd ineens door de wederpartij van klaagster beslag gelegd. Verweerder heeft vervolgens, zonder daarover voorafgaand overleg met klaagster te voeren, een tweetal brieven gestuurd aan de advocaat van de wederpartij en aan de deurwaarder die het beslag heeft gelegd. De raad is met de deken van oordeel dat verweerder er beter aan had gedaan om eerst met klaagster te overleggen over de inhoud van deze brieven, maar nu de brieven in het belang van klaagster zijn geschreven en klaagster daardoor op geen enkele wijze in haar belang is geschaad, is geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.3     Door verweerder is met klaagster afgesproken dat hij klaagster bij zou staan in een schadestaatprocedure. Dat is de opdracht die verweerder heeft aangenomen en waarvoor de toevoeging is verleend. Voor zover klaagster ook andere problemen aan verweerder heeft voorgelegd, was verweerder niet gehouden om klaagster daarin bij te staan. Klaagster kan verweerder dan ook niet verwijten dat hij andere kwesties niet heeft opgepakt. Zulks geldt temeer nu verweerder ook schriftelijk heeft aangegeven dat hij zich enkel op de schadestaatprocedure wilde concentreren. Verweerder heeft aangeboden om de andere zaken door zijn stagiaire te laten behandelen, maar dat aanbod heeft klaagster afgewezen omdat zij geen vertrouwen had in de kantoorgenoot van verweerder omdat het slechts een advocaat-stagiaire was. Uiteindelijk zijn door oplopende frustraties de verhoudingen tussen klaagster en verweerder dusdanig verstoord geraakt dat verweerder heeft besloten om zijn werkzaamheden te beëindigen. De raad oordeelt het, gelet op deze omstandigheden, begrijpelijk dat verweerder een gebrek aan vertrouwen ervoer, zodat het verweerder vrij stond om zijn werkzaamheden te beëindigen en klaagster te verzoeken een andere advocaat in te schakelen. Ook dit derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.                    

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klager

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl