Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:192

Zaaknummer

13-196

Inhoudsindicatie

De diverse klachtonderdelen in onderlinge samenhang bezien roepen het beeld op van een advocaat die (enige tijd) kennelijk niet in staat is geweest om zijn praktijk naar behoren te voeren. Persoonlijke omstandigheden, een kantoorverhuizing en gebrek aan routine in de behandeling van civiele zaken zijn daaraan wellicht debet geweest, maar disculperen verweerder geenszins ten aanzien van de zeer gebrekkige rechtsbijstand die hij aan R. heeft verleend. Het feit dat verweerder lange tijd niet voor verweerder en zijn cliënte bereikbaar is geweest, terwijl in die periode belangrijke kwesties in de civiele procedure van R. speelden waarvan verweerder R. geheel onwetend liet, dat verweerder toezeggingen aan de deken niet na is gekomen, dat hij R. aanvankelijk niet op de hoogte stelde van de ernstige beroepsfout die hij heeft gemaakt, en ook anderszins aan haar geen juiste voorstelling van de behandeling van haar zaak heeft gegeven, leveren ernstige verwijten op. Bij de oplegging van de maatregel  houdt de raad rekening met de tuchtrechtelijke verwijten die verweerder in de zaak 13-195 zijn gemaakt.

Uitspraak

Beslissing van 12 februari 2014

in de zaak 13-196

naar aanleiding van de ambtshalve klacht van:

mr. L.J. Böhmer

deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven aan de raad van 22 augustus 2013 en 16 september 2013 met kenmerk 13-0065/Lb/fd, door de raad ontvangen op respectievelijk 23 augustus 2013 en 17 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland zijn ambtshalve  klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2013 in aanwezigheid van klager, verweerder en mevrouw  R.R.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1. genoemde brieven van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brieven gevoegde inventarislijst;

-    De brief van 31 oktober 2013 van mr. E., advocaat van R., met de daarbij gevoegde bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In december 2011 heeft R. zich tot verweerder gewend. R. verzocht verweerder om haar bij te staan in een kort geding dat aanhangig is gemaakt door de heer W., de voormalige partner van R., en in een strafzaak die het resultaat was van een de heer W. gedane aangifte tegen R.

2.3    De voorzieningenrechter heeft de vorderingen op R. afgewezen. In een bodemprocedure die de heer W. in 2012 tegen R. aanhangig heeft gemaakt, heeft verweerder zich namens R. gesteld en een conclusie van antwoord ingediend. Door de wederpartij is vervolgens gerepliceerd. Verweerder heeft niet gedupliceerd. Verweerder was van mening dat volstaan kon worden met het weerspreken van de stellingen in de conclusie van repliek tijdens de nog te volgen comparitie van partijen. Verweerder heeft geen verhinderdata voor de comparitie doorgegeven. De comparitie van partijen vond al snel plaats. Verweerder was niet op de hoogte van de datum  van de comparitie en heeft R. dus ook niet van de comparitie op de hoogte gesteld. Verweerder noch R. zijn ter comparitie verschenen. R. is uiteindelijk in de bodemprocedure bij vonnis van 27 maart 2013 veroordeeld tot rectificatie van een aantal uitlatingen die zij over haar voormalig partner ten overstaan van derden heeft gedaan en tot betaling van de proceskosten aan de heer W. Op 5 april 2013 is het vonnis van 27 maart 2013 door de deurwaarder aan R. betekend. Eerst toen raakte R. bekend met de gang van zaken in de bodemprocedure. Door tussenkomst van een opvolgend advocaat heeft R. hoger beroep ingesteld.

2.4    Verweerder stond R. eveneens bij in het kader van een strafzaak, die voortvloeide uit een aangifte die haar voormalige partner tegen haar heeft ingediend. Kort voordat de zitting plaatsvond, kreeg  R. een TIA, reden waarom uitstel van de zitting is gekregen.

2.5    Op 23 oktober 2012 had R. telefonisch contact  met verweerder. Daarna volgde een lange periode van stilzwijgen van de kant van verweerder (tot 5 april 2013). Verweerder hield zijn cliënte niet op de hoogte van de gang van zaken. R. moest van de rechtbank vernemen dat de strafzaak was aangehouden. Over het verloop van de  procedures is geen overleg geweest. Verweerder heeft R. niet op de hoogte gesteld van zijn kantoorverhuizing. Het stilzwijgen van verweerder is voor R. aanleiding geweest om bemiddeling van de deken te vragen in december 2012. Het verzoek tot bemiddeling is nadien omgezet in een klacht.

2.6    Pogingen van de deken om in contact met verweerder treden liepen aanvankelijk ook op niets uit. Verweerder reageerde niet op de brieven van de deken van 21 januari en 26 februari 2013, e-mails werden niet beantwoord en de telefoon werd niet opgenomen. Uiteindelijk heeft verweerder naar aanleiding van de brief van de deken van 12 maart 2013 contact opgenomen met de deken. Tijdens het telefonische contact heeft de deken verweerder verzocht contact op te nemen met R., hetgeen uiteindelijk pas op 5 april 2013 geschiedde.

2.7    Verweerder heeft aan R. eigen bijdragen in rekening gebracht ter zake van toevoegingen die hij zou hebben aangevraagd. Op de conclusie van antwoord in de bodemprocedure tegen de voormalig partner van R., vermeldde verweerder “toevoeging aangevraagd 21 augustus 2012”. Verweerder bleek geen toevoeging te hebben aangevraagd.

2.8    In de schriftelijke reactie van 22 april 2013 heeft verweerder uiteengezet dat hij door een kantoorverhuizing enige tijd slecht bereikbaar is geweest. Verweerder heeft de kwestie gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

2.9    Per e-mail van 2 en 3 april 2013 is verweerder verzocht opgave te doen in het kader van een Centrale Controle Verordeningen 2012 (CCV) over het jaar 2012. Verweerder is bij e-mails van 26 april en 1 mei 2013 herinnerd aan dit verzoek. Uiteindelijk heeft verweerder op 21 augustus 2013 telefonisch opgave van de CCV gedaan.

2.10    Verweerder heeft eerst na aandringen van de deken een advocatenpas aangevraagd. Voorts had verweerder op het moment van insturen van de onderhavige klacht door de deken aan de Raad van Discipline de hoofdelijke omslag over het ordejaar 2013 nog niet voldaan.

2.11    Gebleken is voorts dat verweerder in de jaren 2005, 2009, 2011 en 2012 niet heeft voldaan aan zijn opleidingsverplichting in het kader van de Verordening op de Vakbekwaamheid.

2.12    Op 23 mei 2013 heeft de deken een kantoorbezoek gebracht bij verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te verzuimen toevoegingen aan te vragen voor zijn cliënte en hier vervolgens over te liegen;

b)    termijnen in het cliëntdossier te laten verlopen;

c)    slecht bereikbaar te zijn voor zijn cliënten en voor de deken;

d)    zijn cliënten niet tijdig in te lichten over de beroepsfout die hij heeft gemaakt;

e)    niet (tijdig) opgave te doen in het kader van de Centrale Controle Verordeningen 2012;

f)    tot op moment van indienen van de klacht niet te beschikken over een advocatenpas zoals bedoeld in artikel 2a lid 1 Verordening op de administratie en financiële integriteit, door deze niet tijdig aan te vragen;

g)    tot op 22 augustus 2013 de hoofdelijke omslag over het orderjaar 2013 niet te hebben voldaan;

h)    door in de jaren 2005, 2009, 2011 en 2012 niet te voldoen aan zijn opleidingsverplichting in het kader van de Verordening op de vakbekwaamheid.

4    VERWEER

Verweerder heeft de verwijten die de deken hem maakt erkend. Verweerder heeft aangevoerd dat in verband met een kantoorverhuizing en persoonlijke omstandigheden hij geruime tijd slecht bereikbaar was. Verweerder beseft dat hij een beroepsfout heeft gemaakt, alhoewel aansprakelijkheid niet uitdrukkelijk wordt erkend. Verweerder stelt onder begeleiding van een psycholoog de problemen aan te gaan pakken.

5    BEOORDELING

5.1    Nu verweerder alle verwijten die de deken naar voren heeft gebracht heeft erkend, kunnen deze als vaststaand worden aangemerkt. Verweerder heeft er blijk van gegeven te beseffen dat de feiten tuchtrechtelijke verwijten opleveren. De klachtonderdelen behoeven derhalve geen afzonderlijke bespreking.  De klachtonderdelen vallen uiteen in twee categorieën: de klachtonderdelen die betrekking hebben op de onbereikbaarheid en de gebrekkig verleende bijstand aan R. (klachtonderdelen a tot en met d) en het niet voldoen aan verplichtingen die verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat heeft, welke verplichtingen voortvloeien uit verordeningen van de Orde van Advocaten (klachtonderdelen e tot en met h).

5.2    De diverse klachtonderdelen in onderlinge samenhang bezien roepen het beeld op van een advocaat die (enige tijd) kennelijk niet in staat is geweest om zijn praktijk naar behoren te voeren. Persoonlijke omstandigheden, een kantoorverhuizing en gebrek aan routine in de behandeling van civiele zaken zijn daaraan wellicht debet geweest, maar disculperen verweerder geenszins ten aanzien van de zeer gebrekkige rechtsbijstand die hij aan R. heeft verleend. Het feit dat verweerder lange tijd niet voor verweerder en zijn cliënte bereikbaar is geweest, terwijl in die periode belangrijke kwesties in de civiele procedure van R. speelden waarvan verweerder R. geheel onwetend liet, dat verweerder toezeggingen aan de deken niet na is gekomen, dat hij R. aanvankelijk niet op de hoogte stelde van de ernstige beroepsfout die hij heeft gemaakt, en ook anderszins aan haar geen juiste voorstelling van de behandeling van haar zaak heeft gegeven, leveren dermate ernstige verwijten op dat de raad de oplegging van de volgende maatregel geïndiceerd acht.

5.3    De praktijkvoering van verweerder is onvoldoende geweest. De verordeningen die verweerder heeft overtreden, zijn in het leven geroepen teneinde de kwaliteit van dienstverlening van een advocaat te bevorderen. Verweerder heeft blijk gegeven van onvoldoende besef van het belang de verordeningen na te leven en de deken in staat te stellen de naleving ervan te controleren.

5.4    Ter zitting van de raad van 11 november 2013 is tegelijkertijd met de onderhavige ambtshalve dekenklacht de klacht van R. behandeld in de zaak met nummer 13-195. De raad zal volstaan met het opleggen van een maatregel in de onderhavige zaak, maar weegt bij het opleggen van de maatregel de klachtzaak met kenmerk 13-195 eveneens mee.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a tot en met h  gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, met bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde en heden ingaande proeftijd schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet  bedoelde gedraging.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. P.R.M. Noppen, P.J.F.M. de Kerf, B.E.J.M. Tomlow en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.