Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:306
Zaaknummer
14-56
Inhoudsindicatie
Klacht over handelen advocaat in verband met jegens de wederpartij in acht te nemen zorg gegrond.
Inhoudsindicatie
Onevenredige beschadiging van belangen van wederpartij door geven van een verkeerde voorstelling van zaken.
Uitspraak
Beslissing van 28 juli 2014
in de zaak 14-56
naar aanleiding van de klacht van:
de heer N.
klager
tegen:
mr. L.
advocaat te U.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 april 2014 met kenmerk RvT 13-0360, door de raad ontvangen op 8 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden - Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1. genoemde brief van de deken met de daaraan gehechte producties 1 tot en met 3, zoals vermeld op de inventarislijst.
- de brief van 23 juli 2012, zoals overgelegd ter zitting.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder stond de wederpartij van klager in 2012 bij ter zake van een geschil over een geldleningsovereenkomst in samenhang met een speelautomatenovereenkomst.
2.3 Op 30 juni 2012 verzocht verweerder de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag voor een bedrag van € 20.000.
2.4 Op 1 juni 2012 verleende de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof tot het leggen van beslag voor een bedrag van € 3.790,00. De vordering werd op dit bedrag begroot omdat klager en zijn wederpartij hadden afgesproken dat de jaarlijkse rente en aflossing uit hoofde van de geldleningsovereenkomst werden kwijtgescholden zolang klager zich aan de speelautomaten-overeenkomst hield, hetgeen 4 jaar en 3 maanden het geval was. Aan het verlof is de voorwaarde verbonden dat de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld binnen veertien dagen na het gelegde beslag.
2.5 Op 4 juni 2012 legde een deurwaarder in opdracht van verweerder beslag onder de bank van klager voor een bedrag van € 3.790,00.
2.6 De betekening van het vonnis van de voorzieningenrechter en van het proces-verbaal van beslaglegging vond plaats op 7 juni 2012 door achterlating van het beslagexploot in een gesloten envelop op het woonadres van klager, omdat niemand werd aangetroffen aan wie een afschrift kon worden overhandigd.
2.7 Op 23 juli 2012 stuurde de wederpartij van klager een brief aan klager waarin hij werd gesommeerd een bedrag van € 32.686, 62 te voldoen, waarvan € 21.886, 62 in verband met de geldlening en € 10.000 in verband met het verbeuren van een boete.
2.8 In september 2012 ontving klager een sms bericht met de volgende tekst:
“geachte heer Nunes
kennelijk lukt het niet elkaar te verstaan op de mobiele. Maar u hebt mij gebeld in de zaak [ W ]. Voor 15.000 euro kunt u alles afkopen. U heeft vandaag de gelegenheid daar ja of nee op te antwoorden. Mr. L.[ ], advocaat.”
2.9 Op 21 september 2012 ondertekenden verweerder en klager een op briefpapier van het kantoor van verweerder gestelde overeenkomst. Deze overeenkomst, zijnde een brief gericht aan de ABN AMRO bank, op briefpapier van het kantoor van verweerder bevatte de volgende tekst.
“Op 1 juni 2012 heb ik in mijn hoedanigheid van advocaat beslag laten leggen onder uw bank op bovengenoemd rekeningnummer 809660490 ingevolge het verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam. Dit beslag is gelegd in opdracht van cliënte de besloten vennootschap [ W ] ten laste van uw rekeninghouder de heer [N] bovengenoemd.
Inmiddels hebben partijen onderling de zaak geschikt op een afkoopsom van 14.000 (veertienduizend) euro, onder de voorwaarde dat dit bedrag van 14.000 euro vooraf betaald wordt vanaf de bankrekening 809660490. (…)
Na betaling van dit bedrag groot 14.000 euro hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen en ziet mijn cliënte af van elk recht dat hij aan dit beslag kan ontlenen. (…)
Door beider ondertekening en afgifte van dit schrijven aan uw bank de ABN AMRO bank NV geven beide partijen hierbij opdracht tot onmiddellijke overboeking van 14.000 op rekeningnummer (…) alsmede verklaar ik als advocaat optredend voor [W] dat de heer [N] na deze betaling vrijelijk over het saldo van zijn bankrekening 809660490 kan beschikken.
2.10 Op 23 oktober 2012 stuurde klager een brief aan verweerder en de cliënte van verweerder waarin hij stelde ten onrechte een bedrag van €12.500 te hebben betaald aan de cliënte van verweerder en ten onrechte een bedrag van €14.000 te hebben betaald aan verweerder, dit laatste terwijl geen verlof was verleend voor het leggen van beslag voor meer dan €3.790 en niet aan de door de voorzieningenrechter gestelde termijn van 14 dagen voor het aanbrengen van de hoofdzaak was voldaan. Klager vroeg om terugbetaling van € 22.710.
2.11 Op 7 november 2013 diende klager de onderhavige klacht in bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden - Nederland.
2.12 Op 11 maart 2014 wees de rechtbank Amsterdam vonnis waarin de vordering tot terugbetaling door de wederpartij van door klager betaalde bedragen werd afgewezen, op de grond dat – als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat sprake was van druk door verweerder - niet was gesteld of gebleken dat de wederpartij als cliënte van verweerder daartoe opdracht had gegeven.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
in samenspanning met een ABN bank medewerker klager heeft gedwongen tot het afstaan van een bedrag van €14.000 dat ver boven het door de voorzieningenrechter toegewezen bedrag was en waarvan later bleek dat de cliënte van verweerder dit op onterechte gronden van klager heeft geëist.
4 VERWEER
Verweerder stelt dat er sprake is van niet ontvankelijkheid en misbruik van tuchtrecht. Tevens beroept hij zich op zijn zwijgrecht omdat hij vreest dat zijn verklaring gebruikt gaat worden in de procedure van klager tegen zijn cliënte.
5 BEOORDELING
5.1. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan, dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot. Die vrijheid is echter niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het handelen van verweerder zal tegen de achtergrond van deze normstelling worden beoordeeld.
5.2. Op basis van hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen stelt de raad vast dat er op 21 september 2012 onder tijdsdruk en in het gebouw van de bank van klager, tussen klager en verweerder een overeenkomst tot stand is gekomen, ten behoeve van de cliënte van verweerder, nadat verweerder eerder middels sms contact kenbaar had gemaakt dat voor een bedrag van €15.000 kon worden geschikt. Daarbij was het verweerder bekend dat voor klager van belang was dat na betaling van het bedrag van €14.000 het bij de bank gelegde beslag zou worden opgeheven.
5.3. Was er op of omstreeks 21 september 2012 nog wel sprake van een geldig beslag? Klager heeft op een vraag van de raad geantwoord dat er geen dagvaarding in de hoofdzaak was uitgebracht. Verweerder heeft niets gesteld dat tot het oordeel zou kunnen leiden dat de hoofdzaak aanhangig was gemaakt en het beslag op 21 september 2012 nog geldig en niet nietig was. Verweerder heeft zich in dit verband beroepen op zijn zwijgrecht. Er van uitgaande dat verweerder hierbij bedoeld heeft te stellen dat hij vanwege zijn geheimhoudingsverplichting geen informatie kon geven, geldt dat deze verplichting –behoudens bijzondere gevallen- bij een tuchtrechtelijk onderzoek niet van toepassing is. Dat er hier sprake is van een bijzonder geval is niet gesteld en ook niet gebleken en kan naar oordeel van de raad ook niet rechtvaardigen dat in het kader van een tuchtrechtprocedure geen opheldering wordt gegeven over de procesrechtelijke stappen die in een dossier zijn ondernomen, zoals hier het aanhangig hebben gemaakt van de eis in hoofdzaak. Nu verweerder ook niet heeft betwist dat geen eis in hoofdzaak is ingesteld, stelt de raad vast dat dit dus kennelijk niet is gebeurd hetgeen impliceert dat het beslag, dat door verweerder begin juni 2012 was gelegd, dus als vervallen moest worden beschouwd.
5.4. De raad is van oordeel dat verweerder gezien deze omstandigheden de belangen van klager onevenredig heeft geschaad door op 21 september 2012 ten behoeve van zijn cliënte een overeenkomst op te stellen en te sluiten met klager, waaruit de suggestie spreekt dat op dat moment van een rechtsgeldig gelegd beslag nog steeds sprake was. In de overeenkomst is immers expliciet opgenomen dat na betaling van een bedrag van €14.000 afstand wordt gedaan van enig recht dat aan dit beslag kon worden ontleend en wordt door verweerder verklaard dat na betaling door klager vrijelijk over het saldo kon worden beschikt. Verweerder heeft daarmee een verkeerde voorstelling van zaken gegeven terwijl het hem -gezien hetgeen door hem ter zitting is verklaard maar ook gelet op de tekst van de overeenkomst- bekend was dat klager juist door het – naar klager meende: geldige - beslag werd bewogen tot betaling van een bedrag van €14.000, zijnde aanmerkelijk meer dan het bedrag waarvoor beslag kon worden gelegd. Daarmee heeft verweerder klager een voorstelling van zaken gegeven die niet strookte met de waarheid en de belangen van klager op onevenredige wijze geschaad. Dit betekent dat de klacht, die inhoudt dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld omdat klager door verweerder ten onrechte werd bewogen tot betaling van een bedrag van €14.000, gegrond is.
6. MAATREGEL
In verband met de ernst van gedraging en het feit dat recentelijk tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, legt de raad de maatregel van een berisping op.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond.
- legt de maatregel van een berisping op.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow, J.H. Brouwer, P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden -Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.