Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:66

Zaaknummer

L 62 - 2014

Inhoudsindicatie

Goede gronden voor opzegging van de overeenkomst van opdracht, evenmin op ontijdig moment, nu dagvaarding nog niet was uitgebracht en zittingsdatum nog niet bekend. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak L 62-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                      

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerster

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 13 maart 2014 met kenmerk DOK 383 , door de raad ontvangen op14 maart 2014 , en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1            Klaagster heeft zich op 21 augustus 2013 tot verweerster gewend met het verzoek haar als (opvolgend) advocaat bij te staan in een strafzaak. Verweerster heeft bij brief d.d. 29 augustus 2013 een opdrachtbevestiging met als bijlage de algemene voorwaarden van haar kantoor aan klaagster toegestuurd.

1.2            Op 9 oktober 2013 heeft een gesprek tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden. Klaagster heeft per e-mail d.d. 15 oktober 2013 aan verweerster bericht het gesprek van 9 oktober 2013 als onprettig te hebben beleefd, en dat zij het gevoel had dat verweerster haar niet geloofde, waardoor zij eraan twijfelde of verweerster haar wel goed kon bijstaan.

1.3            Verweerster heeft klaagster bij brief d.d. 16 oktober 2013 bericht dat zij uit het e-mailbericht van 15 oktober 2013 concludeerde dat de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen beiden ontbrak, op grond waarvan zij zich genoodzaakt zag de samenwerking te beëindigen. Verweerster heeft klaagster een einddeclaratie gezonden. Verweerster heeft klaagster bericht het bedrag van de einddeclaratie te zullen verrekenen met het van de voorgaande advocaat ontvangen voorschot, en het restant aan haar te zullen overmaken.

1.4            Klaagster heeft per e-mail d.d. 18 oktober 2013 aan verweerster geschreven haar gedrag onverantwoordelijk te vinden. Klaagster heeft per e-mail d.d. 18 oktober 2013 aan het kantoor van klaagster verzocht of haar zaak, nu verweerster haar niet meer wilde bijstaan, wel bij dat kantoor in behandeling kon blijven. Zij schreef voorts te willen weten of zij een klacht tegen verweerster kon indienen. Klaagster heeft vervolgens per e-mail d.d. 19 oktober 2013 aan verweerster te kennen gegeven dat zij de samenwerking niet wenste te beëindigen. Klaagster stelde schade te zullen lijden indien zij zich tot een nieuwe advocaat zou moeten wenden. Klaagster maakte bezwaar tegen de declaratie aangezien verweerster geen zinvolle prestatie had geleverd.

1.5            Verweerster heeft klaagster op 21 oktober 2013 bericht dat de e-mails van klaagster haar conclusie dat er geen vertrouwensrelatie meer is alleen maar bevestigden en dat zij daarom bij haar besluit om de samenwerking te beëindigen bleef.

1.6            Klaagster heeft op 23 oktober 2013 te kennen gegeven geen terugbetaling te zullen accepteren, en dat zij nakoming van de overeenkomst wenste. Verweerster heeft op 5 november 2013 geantwoord wel bij haar besluit om klaagster niet meer bij te staan te blijven, maar te hebben besloten klaagster niets in rekening te brengen voor haar werkzaamheden. Verweerster heeft de eindnota gecrediteerd en opdracht tot terugbetaling van het resterende bedrag aan klaagster gegeven.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster de overeenkomst van opdracht niet is nagekomen en deze eenzijdig, ontijdig en op oneigenlijke gronden heeft beëindigd.

 

 

3.           VERWEER    

3.1         Verweerster heeft uit de inhoud van de e-mailberichten van klaagster d.d. 15 en 18 oktober 2013 in redelijkheid kunnen afleiden dat er geen sprake was van voldoende vertrouwen van klaagster in haar. Klaagster heeft op 18 oktober 2013 bovendien aan het kantoor van verweerster bericht een klacht tegen verweerster in te zullen dienen. Onder deze omstandigheden kon van verweerster niet worden gevergd dat zij haar werkzaamheden voor klaagster zou hervatten, ook al gaf klaagster te kennen dat zij dit wel wilde. Het wederzijds vertrouwen was immers in ernstige mate verstoord geraakt, reden waarom klaagster de opdracht heeft neergelegd. Verweerster heeft dit niet op een voor klaagster procedureel zo ongelegen moment gedaan, dat klaagster daardoor in haar belangen is geschaad. De zaak bevond zich in een voorfase, er was zelfs nog geen dagvaarding uitgebracht. 

3.2         Verweerster heeft het verzoek om verder door een kantoorgenoot van haar te worden bijgestaan binnen haar kantoor besproken, maar geen van de kantoorgenoten was hiertoe bereid. Verweerster heeft dit aan klaagster bericht.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         Het staat een advocaat in beginsel vrij een zaak die zij in behandeling heeft genomen weer neer te leggen, wanneer zij van oordeel is dat de voor die behandeling noodzakelijke vertrouwensrelatie niet (meer) bestaat. Wederzijds vertrouwen is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening en belangenbehartiging door de advocaat. Deze mag haar opdracht echter niet op een ongelegen moment neerleggen, wat het geval kan zijn als de belangen van haar cliënte door de keuze van dat moment worden geschaad.

4.3         Vast staat dat verweerster bij brief d.d. 29 augustus 2013 aan klaagster heeft bevestigd klaagster te zullen bijstaan in een strafzaak. Partijen hebben aldus een overeenkomst van opdracht gesloten. Op 21 oktober 2013 heeft verweerster aan klaagster bericht de samenwerking, vanwege de inhoud van de e-mails van klaagster d.d. 15 en 18 oktober 2013, te beëindigen. Gelet op de inhoud van deze mails van klaagster had verweerster goede gronden voor deze opzegging van de overeenkomst. Verweerster heeft voorts de opdracht niet op een ontijdig moment neergelegd. De dagvaarding was immers nog niet uitgebracht en de datum waarop de zaak op de zitting van de politierechter zou worden behandeld, was nog niet bekend. Klaagster had aldus voldoende gelegenheid een opvolgend advocaat te zoeken. Dat geen van verweersters kantoorgenoten bereid was die rol te vervullen - en vanzelfsprekend dat verweerster daartoe zelf niet bereid was - kan verweerster niet worden verweten. Natuurlijk diende een opvolgend advocaat zich in de zaak zou verdiepen en bracht dit kosten mee. Dat is het noodzakelijk gevolg van het einde van een overeenkomst als deze en kan verweerster - die zoals gezegd recht op en grond voor de opzegging had - niet worden aangerekend. Bovendien heeft verweerster de declaratie voor haar werkzaamheden gecrediteerd, zodat ook niet valt in te zien welk financieel nadeel klaagster door de gang van zaken heeft ondervonden.

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, op 7 april 2014.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 april 2014

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.        Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.