Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:85

Zaaknummer

OB 232 - 2013

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft verzuimd, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, het curateledossier van de overleden tante van klaagsters op te vragen en heeft klaagsters niet gewezen op mogelijke verjaring. De raad stelt vast dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Geen sprake van verjaring.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond; berisping

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 31 maart 2014

in de zaak OB 232 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

                  

 

 

klaagsters

 

tegen:

                  

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 19 juli 2013 met kenmerk nr. 48/13/012K, door de raad ontvangen op 22 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2014 in aanwezigheid van klaagsters en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 19 juli 2013 met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      klaagsters hebben zich omstreeks 28 augustus 2007 tot verweerder gewend aangezien zij informatie wensten omtrent de vermogensrechtelijke positie van hun in 2006 overleden tante, die onder curatele van haar zus te Venlo stond. Op 13 november 2008 heeft verweerder aan klaagsters een declaratie gestuurd. Bij brief van 1 december 2008 heeft klaagster sub 1 verweerder verzocht om zijn werkzaamheden aan te vangen. Verweerder antwoordt op dat verzoek bij brief van 3 december 2008 en geeft aan dat eerst zijn nota van 13 november 2008 dient te worden betaald. Vervolgens verzoekt klaagster sub 1 verweerder bij brief van 8 maart 2009 om meer duidelijkheid te verschaffen. Klaagster wil met name weten of verweerder al iets heeft bereikt bij de curatrice van wijlen haar tante of het kantongerecht.

2.2      Uiteindelijk stuurt verweerder op 15 juli 2011 een brief waarin hij zich wendt tot de voormalige curatrice van de overleden tante van klaagsters. Bij brief van 25 juli 2011 reageert de advocaat van de curatrice hierop. De advocaat van de curatrice verzoekt om bedenktijd alvorens inhoudelijk te kunnen reageren. Bij e-mail van 3 augustus 2011 laat klaagster sub 2 verweerder weten dat die tijd niet wordt gegeven en dat men met de zaak verder wil. Op 24 augustus 2011 stuurt klaagster sub 2 aan verweerder een vergelijkbaar bericht. Bij e-mail van 31 augustus 2011 stuurt verweerder klaagsters een kopie van de brief van de advocaat van de curatrice van 30 augustus 2011.

2.3      Vervolgens vraagt verweerder op 3 oktober 2011 de kantonrechter om inzage te verschaffen in het curateledossier van de curatrice. Bij e-mail van 8 november 2011 bericht verweerder klaagsters dat hij nog in afwachting is van de reactie van het kantongerecht. Bij brief van 22 februari 2012 bericht het kantongerecht aan verweerder dat hij het dossier kan komen inzien. Verweerder heeft dat uiteindelijk niet gedaan, aangezien klaagsters de aan verweerder verleende opdracht inmiddels hadden ingetrokken.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    verweerder het curateledossier van de overleden tante van klaagsters niet heeft opgevraagd of tijdig ingezien;

2)    verweerder klaagsters niet heeft gewezen op (dreigende) verjaring of mogelijke niet-ontvankelijkheid in hun vordering

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder betwist dat hij klaagsters gedurende een periode van 4,5 jaar, te weten vanaf augustus 2007, heeft bijgestaan. Verweerder geeft aan dat hij in augustus 2007 een keer is benaderd door klaagster sub 1 en met haar een gesprek heeft gevoerd over de kwestie. Verweerder heeft vervolgens klaagster sub 1 aangeraden om eerst zelf feitenonderzoek te plegen. In november 2008 heeft verweerder, omdat hij niets meer had vernomen, een briefje aan klaagster sub 1 geschreven waarin hij meedeelde dat hij het dossier wilde gaan sluiten. In de daarop volgende jaren, tot het voorjaar van 2011, zijn er volgens verweerder 1 of 2 gesprekken met klaagsters geweest die louter ter oriëntatie waren. Pas in het voorjaar van 2011 heeft verweerder de behandeling van het dossier daadwerkelijk ter hand genomen.

4.2      Verweerder heeft bij brief van 15 juli 2011 de curatrice aangeschreven en om nadere uitleg verzocht. Na ontvangst van de reactie van de advocaat van de curatrice heeft verweerder getracht om inzage te krijgen in het curateledossier bij de kantonrechter. Op het moment dat de kantonrechter toestemming gaf om het dossier te komen inzien, hadden klaagsters hun opdracht reeds ingetrokken, zodat verweerder het dossier niet feitelijk is gaan inzien.

4.3      Verweerder bestrijdt dat hij klaagsters niet heeft geïnformeerd over de mogelijke verjaring van een vordering. Verweerder stelt dat de door de advocaat van de curatrice aangehaalde rechtspraak voldoende overtuigend was om haar stellingen te staven, zodat een aan verjaring onderhevige vordering naar zijn mening geen optie was en geen kans van slagen had. De feiten in het dossier waren daarvoor simpelweg onvoldoende. Verweerder wijst op het feit dat de kantonrechter de rekening en verantwoording die door de curatrice is afgelegd steeds heeft goedgekeurd en dat door klaagsters daartegen geen beroep is aangetekend. Bovendien heeft de curatrice na het overlijden van tante nogmaals rekening en verantwoording afgelegd. Destijds is daartegen door klaagsters bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door de kantonrechter afgewezen. Daardoor zou een eventuele vordering bij voorbaat kansloos zijn, zodat verjaring niet aan de orde hoefde te komen.

 

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Vast staat dat klaagsters zich in augustus 2007 tot verweerder hebben gewend omdat zij informatie wensten omtrent de vermogensrechtelijke positie van wijlen hun tante, die onder curatele van haar zus stond. De opdracht aan verweerder is door klaagsters verstrekt op 28 augustus 2007. Op 13 november 2008 is door verweerder een declaratie aan klaagsters toegezonden. In november 2008 verzoeken klaagsters verweerder om het curateledossier op te vragen. Verweerder reageert daarop bij brief van 3 december 2008 en deelt klaagsters mede dat hij dat zal doen zodra zijn nota is betaald. Vervolgens wordt door klaagsters bij brief van 8 maart 2009 nogmaals nadrukkelijk aan verweerder gevraagd om het curateledossier op te vragen. Vervolgens duurt het nog tot 15 juli 2011 voordat verweerder een brief aan de curatrice van de overleden tante van klaagsters stuurt en nog tot 3 oktober 2011 voordat verweerder om (inzage in) het dossier vraagt. Uiteindelijk heeft verweerder het dossier nimmer ingezien, aangezien de kantonrechter pas in februari 2012 toestemming voor inzage heeft gegeven en klaagsters op dat moment de opdracht aan verweerder al hadden ingetrokken.

5.2      In de periode tussen 8 maart 2009 en 15 juli 2011 zijn aldus door verweerder niet of nauwelijks werkzaamheden verricht, zulks ondanks het herhaalde uitdrukkelijke verzoek van klaagsters om nadere informatie uit het curateledossier op te vragen, hetgeen blijkens de beslissing van de kantonrechter van 22 februari 2012 - anders dan klager meende - al die tijd mogelijk was. Daarmee heeft verweerder de zaak van klaagsters onvoldoende voortvarend behandeld. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 

Ad klachtonderdeel 2

5.3     Het tweede klachtonderdeel betreft het feit dat verweerder klaagsters niet heeft gewezen op (dreigende) verjaring en op mogelijke niet-ontvankelijkheid in hun vordering. Tijdens de behandeling ter zitting is echter gebleken dat de rechtbank de vordering van klaagsters wel ontvankelijk heeft verklaard en thans inhoudelijk in behandeling heeft, zodat kennelijk de verjaring niet is voltooid. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

6          MAATREGEL

6.1      Het is de raad ambtshalve bekend dat verweerder bij beslissing van de raad van discipline van 30 november 2009 een waarschuwing is opgelegd in verband met het niet voldoende voortvarend behandelen van een dossier. Aangezien de feiten in dit dossier zich kort na die beslissing hebben afgespeeld, is de raad van mening dat verweerder, als gewaarschuwd mens, des meer aanleiding had moeten vinden om (ook) voor klaagsters voortvarend te werk te gaan. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, legt de raad aan verweerder op de maatregel van berisping.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klachtonderdeel 1 gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van berisping;

verklaart de klacht op de overige onderdelen ongegrond.

 

 

 

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, J.F.E. Kikken, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2014 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 april 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klaagsters

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

                  Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klaagsters

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl