Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:331

Zaaknummer

14-316NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door executie van een in kracht van gewijsde gegane beschikking, waarin ondernemer in de zin van de WOR is veroordeeld kosten van rechtsbijstand te vergoeden.

Uitspraak

Beslissing van 12 december 2014

in de zaak 14-316NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 21 november 2014 met kenmerk td/md/13-469, door de raad ontvangen op 24 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is een Algemeen Nut Beogende Instelling. Namens de Ondernemingsraad van klaagster (hierna: de OR) heeft verweerster op 10 december 2010 een verzoek als bedoeld in artikel 36 van de Wet de ondernemingsraden (WOR) ingediend. Onderdeel van dat verzoek was om klaagster te gelasten om op grond van het bepaalde in artikel 22 WOR de door de OR gemaakte kosten van rechtsbijstand te voldoen.

1.3 Bij beschikking van 13 april 2011 heeft de kantonrechter klaagster gelast om de tot en met de uitspraakdatum gemaakte kosten van rechtsbijstand te voldoen binnen een maand na betekening van de beschikking. Klaagster heeft deze kosten niet vrijwillig voldaan noch heeft zij hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, als gevolg waarvan de beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen. 

1.4 Op 3 oktober 2013 heeft een deurwaarder op verzoek van de OR executoriaal derdenbeslag uit kracht van de beschikking van 13 april 2011.

1.5 Bij dagvaarding van 17 oktober 2013 heeft klaagster de OR in kort geding gedagvaard teneinde het gelegde executoriale derdenbeslag op te heffen. Verweerster is daaraan voorafgaand niet om haar verhinderdata gevraagd. Een schriftelijk verzoek om tussenkomst c.q. voeging zijdens verweerster is door de rechtbank niet gehonoreerd. Bij vonnis in kort geding van 22 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het gelegde beslag opgeheven en de OR veroordeeld in de proceskosten.

1.6 Bij brief van 25 november 2013 is verweerster door de advocaat van klaagster op de hoogte gesteld van het voornemen tot indiening van de onderhavige klacht.

1.7 Bij brief van 12 december 2013 aan de deken heeft de advocaat van klaagster de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) executoriaal derdenbeslag heeft doen leggen ten laste van klaagster namens een non-existente entiteit teneinde haar eigen declaraties betaald te krijgen;

b) geen kennis heeft gegeven van haar voorgenomen executiemaatregelen met extra kosten voor klaagster als gevolg.

3 BEOORDELING

3.1 De klachtonderdelen hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

3.2 Verweerster heeft de klachten inhoudelijk betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij beslag heeft gelegd in het kader van haar oorspronkelijke opdracht, die tevens inhield de executie van de beschikking van 13 april 2011. Deze executie was reeds door verweerster aangezegd bij brief van 28 april 2011, waarna een van de openstaande declaraties (onder protest) door klaagster is voldaan. Verweerster wijst op een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 september 2007 (JAR 2008/69). Uit die uitspraak blijkt dat een advocatenkantoor de kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taken van de ondernemingsraad en die volgens artikel 22 WOR ten laste van de ondernemer komen zelfs zonder opdracht rechtstreeks kan innen. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klaagster destijds (ter gelegenheid van het verzoek ex artikel 36 WOR) niet heeft betwist dat de OR haar opdracht had verstrekt om betaling van haar declaraties te verzoeken. Voorts heeft verweerster onvoldoende weersproken gesteld dat deze opdracht naderhand niet is ingetrokken. Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat de OR een niet bestaande entiteit is, heeft verweerster erop gewezen dat klaagster de OR blijkens het kort geding vonnis van 22 oktober 2013 heeft gedagvaard.

3.3 Overwogen wordt als volgt. Uit het voorgaande volgt dat verweerster heeft gehandeld op grond van een opdracht van een cliënt. Kennelijk ging ook klaagster er vanuit dat er enige entiteit bestond, die kon worden gedagvaard, zodat nog verweer had kunnen worden gevoerd, zo verweerster conform het kort geding protocol om haar verhinderdata was gevraagd. Ten aanzien van het verweerster gemaakte verwijt dat klaagster extra kosten heeft moeten maken omdat zij van de voorgenomen executiemaatregelen geen kennis heeft gekregen, , heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter terecht opgemerkt dat het klaagster zelf is geweest die er voor heeft gekozen om een kort geding te entameren tegen een partij die in haar ogen niet bestaat. Bovendien is voldoende gebleken dat verweerster de voorgenomen executiemaatregelen in een eerder stadium heeft aangekondigd, maar dat daarop zijdens klaagster niet is gereageerd.

3.4 De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 december 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.