Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:192

Zaaknummer

R. 4567/14.152

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Uit de stukken blijkt dat partijen van mening verschillen omtrent de vraag of de cliënte van verweerster daadwerkelijk kan beschikken over de bedragen die klager betaalt. Uit de stukken volgt verder dat klager de reguliere kinderalimentatie stort op een betaalrekening van zijn voormalig echtgenote. De achterstallige betalingen zou klager echter storten op een en/of-rekening die gelieerd is aan een hypotheek. De rekening kent, aldus verweerster, een debetstand waardoor klager feitelijk aflost op een gemeenschappelijke schuld en de helft van de betalingen daarmee aan klager zelf toekomt.

Inhoudsindicatie

Het is in dit geschil niet de taak van de tuchtrechter om te onderzoeken wie in deze gelijk heeft. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van verweerster evident onjuist is. Het stond verweerster in de gegeven omstandigheden vrij haar cliënte te adviseren het LBIO in te schakelen. Het feit dat het LBIO nadien te kennen heeft gegeven dat het niet tot inning van de verschuldigde alimentatie zal overgaan omdat klager met ‘bewijzen heeft aangetoond’ dat hij de alimentatie ‘rechtstreeks aan mevrouw D. en uw zoon D. heeft betaald’, doet aan het vorenstaande niet af.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline, hierna de voorzitter, heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 7 juli 2014 met kenmerk R 2014/62 cij, door de raad ontvangen op 8 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager is gehuwd geweest met mevrouw D. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren.

1.2 Klager en zijn voormalig echtgenote hebben een geschil over de hoogte van de door klager te betalen kinderalimentatie. De belangen van klagers voormalig echtgenote in dit geschil worden behartigd door verweerster.

1.3 In de procedure die geleid heeft tot de vaststelling van de verschuldigde kinderalimentatie is klager laatstelijk bijgestaan door mr. K, advocaat te Gorinchem. Thans heeft klager geen advocaat.

1.4 Bij brief van 21 februari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij haar cliënte het advies heeft gegeven het LBIO in te schakelen om reeds betaalde kinderalimentatie te innen.

 

3. BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Uit de stukken blijkt dat partijen van mening verschillen omtrent de vraag of de cliënte van verweerster daadwerkelijk kan beschikken over de bedragen die klager betaalt. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat de (correcte) bedragen die klager betaalt ten goede kunnen komen aan de kinderen. Uit de stukken volgt verder dat klager de reguliere kinderalimentatie stort op een betaalrekening van zijn voormalig echtgenote. De achterstallige betalingen zou klager echter storten op een en/of-rekening die gelieerd is aan een hypotheek. De rekening kent, aldus verweerster, een debetstand waardoor klager feitelijk aflost op een gemeenschappelijke schuld en de helft van de betalingen daarmee aan klager zelf toekomt.

3.3 Het is in dit geschil niet de taak van de tuchtrechter om te onderzoeken wie in deze gelijk heeft. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van verweerster evident onjuist is. Het stond verweerster in de gegeven omstandigheden vrij haar cliënte te adviseren het LBIO in te schakelen. Het feit dat het LBIO nadien te kennen heeft gegeven dat het niet tot inning van de verschuldigde alimentatie zal overgaan omdat klager met ‘bewijzen heeft aangetoond’ dat hij de alimentatie ‘rechtstreeks aan mevrouw D. en uw zoon D. heeft betaald’, doet aan het vorenstaande niet af.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 16 juli 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.