Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:112

Zaaknummer

L 77 - 2013 en L 249 - 2013

Inhoudsindicatie

Verweerder treedt op voor de wederpartij van klager. Klager verwijt verweerder de rechtbank onjuist te hebben geïnformeerd en niet te reageren op brieven van klager. Niet gebleken van opzettelijk onjuist informeren van de rechtbank. Niet reageren terwijl er diverse procedures aanhangig zijn is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van 12 mei 2014

in de zaak L 77 – 2013 en L 249 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

klager

 

tegen:

 

 

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 12 maart 2013 met kenmerk DOK 7212 en DOK 7225, door de raad ontvangen op 13 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de eerste drie klachten ter kennis van de raad gebracht.

Bij een viertal brieven aan de raad van 31 juli 2013 met kenmerken DOK 176, DOK 205, DOK 231, DOK 232 en DOK 237, door de raad ontvangen op 1 augustus 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de overige klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klachten zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 12 maart 2013 met bijlagen, van de brieven van de deken van 31 juli 2013 met bijlagen, alsmede van de volgende nagekomen stukken:

-          nagekomen brief van de deken van 14 maart 2013 met bijlagen;

-          nagekomen brief van klager van 13 maart 2013 met bijlagen;

-          nagekomen brief van klager van 15 maart 2013 met bijlagen;

-           nagekomen brief van klager van 21 februari 2014 met als bijlagen de aanvullende klachten van klager van 3 januari 2014 en 13 januari 2014, beide voorzien van bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klager. Klager verhuurde in de periode van 2007 tot en met 2012 een aantal panden aan de cliënte van verweerder. Tussen klager en de cliënte van verweerder bestond discussie over het verstrekken van bankgaranties door de cliënte van verweerder.

2.2      Bij brief van 5 december 2008 heeft klager de cliënte van verweerder verzocht om bankgaranties te stellen. Verweerder heeft op deze brief namens zijn cliënte gereageerd op 16 december 2008. Op 23 december 2008 heeft klager vervolgens aan verweerder bericht bereid te zijn, uit hoofde van coulance, af te zien van bankgaranties.

2.3      Op 20 januari 2009 sommeert klager de cliënte van verweerder toch weer om de bankgaranties alsnog te stellen. Uiteindelijk leidt de discussie tussen partijen tot een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 22 december 2009, waarbij het hof ’s-Hertogenbosch aan de cliënte van verweerder gebiedt om bankgaranties te (doen) stellen.

2.4      Bij brief van 4 januari 2010 geeft verweerder aan klager te kennen dat zijn cliënte contact heeft opgenomen met de bank om de garanties gereed te maken.

2.5      Eind januari 2010 vindt een gesprek plaats tussen klager en de cliënte van verweerder. Klager entameert vervolgens een kort geding tegen de cliënte van verweerder. Op 3 november 2011 wordt dit kort geding behandeld. Verweerder neemt in zijn conclusie van antwoord in die procedure op dat er gesprekken zijn gevoerd tussen zijn cliënte en klager, waarbij verweerder aanwezig is geweest. Bij brieven van 10 en 11 november 2011 laat klager aan verweerder weten dat verweerder bij de rechtbank heeft gelogen. Verweerder is volgens klager niet aanwezig geweest bij de gesprekken tussen zijn cliënte en klager. Verweerder heeft hierover volgens klager gelogen en klager overweegt terzake een klacht tegen verweerder in te dienen.

2.6      Op 15 november 2011 wordt door de rechtbank een vonnis gewezen in een van de vele procedures tussen klager en de cliënte van verweerder. De in de betreffende zaak ingestelde vordering van klager wordt afgewezen.

2.7      Bij brief van 1 februari 2012 schrijft klager aan verweerder dat hij geen bankgaranties wenst te ontvangen. In een kort gedingvonnis van 1 juni 2012 oordeelt de rechtbank Maastricht echter dat de cliënte van verweerder alsnog bankgaranties moet stellen. Tegen dit vonnis wordt door de cliënte van verweerder hoger beroep ingesteld.

2.8      Bij brief van 12 december 2012 stelt klager verweerder aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de door verweerder bij de rechtbank vertelde leugens. Op 18 december 2012 stuurt klager een rappèl aan verweerder omdat verweerder nog niet inhoudelijk heeft gereageerd. Op 21 december 2012 dient klager een aanvullende klacht hieromtrent in bij de deken. Bij brief van 4 januari 2013 heeft verweerder inhoudelijk gereageerd en verwerpt verweerder de aansprakelijkheid. Bij brief van 8 januari 2013 handhaaft klager zijn aansprakelijkstelling van verweerder.

2.9      In een van de vele procedures tussen de cliënte van verweerder en klager vindt op 1 februari 2013 een pleidooi plaats bij het hof Den Bosch. In zijn pleitnota heeft verweerder het volgende geschreven: “Van deze inschrijvingsprocedure voor haar huisvesting is klager bij brief van 1 oktober 2010 in kennis gesteld”. In de brief waaraan verweerder refereert, komt het woord “inschrijvingsprocedure” echter niet voor.

2.10    In diezelfde pleitnota heeft verweerder ook de volgende passage opgenomen: "En ook met een door M.  ingeschakeld accountantsbureau, J. te Eindhoven, heeft klager gecommuniceerd over de in rekening gebrachte huur en kosten, waarbij klager zich mondeling akkoord heeft verklaard met de door die deskundige samengestelde financiële rapportage. Daarvan is de uitkomst dat de cliënte van verweerder nog een bedrag van rond € 93.000,00 van klager als onverschuldigd betaald kan terugvorderen.” Klager ontkent echter dat hij zich akkoord zou hebben verklaard met de betaling van dat bedrag aan de cliënte van verweerder.

2.11    Klager heeft daarnaast nog diverse brieven aan verweerder gezonden, onder andere op 22 november 2011, 27 januari 2012, 20 maart 2012, 27 januari 2013, 16 april 2013 en 1 mei 2013. Op deze brieven is door verweerder niet gereageerd.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    verweerder zich nooit heeft beijverd, zelfs – stelselmatig – heeft tegengewerkt dat zijn cliënte bankgaranties heeft gesteld ten gunste van klager als waarborg voor de juiste nakoming van verplichtingen uit een huurovereenkomst;

2)    verweerder ook nadat het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch zijn cliënte had gelast bankgaranties te (doen) stellen dit bleef tegenwerken door wisselend ingenomen standpunten te wijzigen en door leugenachtige beweringen;

3)    verweerder met alle mogelijke middelen die bankgaranties weer afhandig probeerde te maken nadat de rechtbank bij vonnis van 1 juni 2012 zijn cliënte op straffe van een dwangsom had gelast bankgaranties te (doen) stellen en de bankgaranties eindelijk in het bezit van klager waren gekomen om zijn schade te kunnen afwikkelen;

4)    verweerder in strijd met de waarheid de rechtbank Maastricht heeft voorgehouden dat hij aanwezig was bij een gesprek tussen klager en de wederpartij van klager eind januari 2010;

5)    verweerder in strijd met de waarheid in een pleitnota heeft opgenomen dat er in een brief welke is gedateerd 1 oktober 2010 sprake zou zijn van een inschrijvingsprocedure;

6)    verweerder in voornoemde pleitnota ten onrechte heeft gesteld dat klager akkoord is gegaan met een door een deskundige vastgesteld bedrag van € 93.000,00 dat onverschuldigd betaald zou zijn door de cliënte van verweerder;

7)    verweerder niet heeft gereageerd op diverse brieven van klager, waaronder die van 22 november 2011, 27 januari 2012, 20 maart 23012, 12 december 2012, 18 december 2012, 27 januari 2013, 16 april 2013, 1 mei 2013, 10 december 2013 en 18 december 2013.

 

4          VERWEER

4.1      Voor wat betreft de klachtonderdelen 1 tot en met 3 stelt verweerder zich op het standpunt dat door hem niet klachtwaardig is gehandeld aangezien hij slechts het standpunt van zijn cliënte heeft verwoord. Verweerder ontkent dat hij heeft tegengewerkt dat zijn cliënte de bankgaranties heeft gesteld. Verweerder wijst op het feit dat klager zelf diverse malen, onder andere bij brief van 23 december 2008 en wederom bij brief van 1 februari 2012 heeft aangegeven dat hij bereid was af te zien van de geëiste bankgaranties.

4.2      Daarnaast wijst verweerder op het feit dat niet hij door de rechtbank is veroordeeld om bankgaranties te stellen, maar zijn cliënte. Verweerder kan natuurlijk niet instaan voor de nakoming door zijn cliente van een gerechtelijke veroordeling.

4.3      Voor wat betreft het vierde klachtonderdeel geeft verweerder aan dat hij ter zitting niet heeft gelogen over zijn aanwezigheid bij het gesprek in januari 2010. Verweerder zegt dat hij in de conclusie van antwoord inderdaad heeft aangegeven dat hij aanwezig is geweest bij dat gesprek. Verweerder baseert die conclusie op zijn urenstaat en op het verslag dat hij van zijn cliënte heeft ontvangen. Verweerder geeft daarnaast aan dat hij ter zitting desgevraagd die stelling heeft afgezwakt omdat hij niet meer zeker wist of hij wel of niet aanwezig was geweest. Volgens verweerder was zijn aanwezigheid bovendien niet relevant omdat het geen cruciaal punt in de procedure was. Verweerder ontkent in ieder geval dat hij over zijn aanwezigheid heeft gelogen.

4.4      Voor wat betreft het vijfde klachtonderdeel erkent verweerder dat in de brief waarnaar hij verwijst van 1 oktober 2010 het woord “inschrijvingsprocedure” niet wordt genoemd. Verweerder geeft echter aan dat die brief wel aanduidt dat zijn cliënte alle overleg en afwikkeling met betrekking tot de huurrelatie met klager zal doen overnemen door een andere partij. In zoverre ziet de brief van 1 oktober 2010 volgens verweerder toch op de inschrijvingsprocedure voor een nieuwe locatie. Verweerder geeft daarnaast aan dat, alhoewel aan klager geen schriftelijke mededeling van de inschrijvingsprocedure is gedaan, dit in een later stadium wel met klager is gecommuniceerd. Klager zou ook hebben deelgenomen aan de inschrijvingsprocedure.

4.5      Voor wat betreft het zesde klachtonderdeel stelt verweerder zich op het standpunt dat hij nimmer heeft gezegd dat klager zich akkoord heeft verklaard met betaling van een bedrag van € 93.000,00 aan zijn cliënte. Verweerder heeft in zijn pleitnotitie slechts aangegeven dat klager zich mondeling akkoord heeft verklaard met de door de deskundige samengestelde financiële rapportage. Dat klager zich met die rapportage mondeling akkoord heeft verklaard, hebben verweerder en zijn cliënte van het kantoor van de deskundige medegedeeld gekregen.

4.6      Voor wat betreft het laatste klachtonderdeel geeft verweerder aan dat hij naar behoren op de brieven van klager heeft gereageerd. Verweerder heeft op de brieven van 12 en 18 december 2012, waarbij hij door klager aansprakelijk wordt gesteld, gereageerd op 4 januari 2013. Verweerder is van mening dat deze reactie binnen een redelijke termijn is gegeven, zodat de klacht op dit punt ongegrond is.

4.7      De overige brieven van klager bevatten onderwerpen die onderdeel zijn van de vele procedures tussen de cliënte van verweerder en klager. De in die brief genoemde vragen zijn derhalve aan bod gekomen in de procedures, zodat de brieven van klager geen aparte beantwoording behoefden.

 

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1, 2 en 3

5.1      De eerste drie klachtonderdelen hebben betrekking op het niet verstrekken van bankgaranties door de cliënte van verweerder. Klager verwijt verweerder dat hij klager zou hebben tegengewerkt en de bankgaranties zelfs afhandig heeft proberen te maken. De klachten zijn gericht tegen verweerder in diens hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Bij de beoordeling van dergelijke klachten behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De klachten dienen met inachtneming van deze criteria te worden beoordeeld. Tussen partijen zijn inmiddels een tiental procedures gevoerd. Verweerder treedt in al die procedures op als advocaat van de wederpartij van klager. De raad kan niet vaststellen dat verweerder is getreden buiten de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen. Bovendien moet voor ogen worden gehouden dat het niet de advocaat maar de cliënte is die procespartij is. Het is derhalve niet verweerder die bankgaranties moet stellen, maar zijn cliënte. Indien de cliënte van verweerder daartoe niet over gaat, kan dat niet direct verweerder worden aangerekend. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken kan de raad niet opmaken dat verweerder heeft tegengewerkt dat bankgaranties werden gesteld. De raad kan derhalve niet tot het oordeel komen dat verweerder in de belangenbehartiging voor zijn cliënte de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad.

Zulks geldt temeer nu uit de stellingen van klager kan worden afgeleid dat de cliënte van verweerder ook buiten verweerder om afspraken met klager ten aanzien van de bankgaranties heeft gemaakt en dat ook klager zelf ook niet altijd heeft gepersisteerd bij het ontvangen van de bankgaranties. Van stelselmatige tegenwerking door verweerder lijkt dan ook geen sprake te zijn.

Indien al sprake is van een weigering om te voldoen aan een gerechtelijke uitspraak, dan is dit de verantwoordelijkheid van de procespartij die daartoe is veroordeeld en niet van diens advocaat. Klager lijkt verweerder teveel te vereenzelvigen met zijn cliënte. De eerste drie klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4

5.2      Door verweerder wordt betwist dat hij heeft gelogen over zijn aanwezigheid bij een gesprek in 2010 ten kantore van zijn cliënte. De raad stelt vast dat verweerder in de conclusie van antwoord heeft aangegeven dat hij aanwezig was en dat er niets relevants is besproken tijdens het bewuste gesprek. Tijdens de zitting in kort geding heeft verweerder zijn stelling uit de conclusie van antwoord afgezwakt. Verweerder ontkent dat hij heeft gelogen en geeft aan dat hij niet meer zeker weet of wel of niet aanwezig is geweest bij het gesprek. Nu er geen verslag van het gesprek is opgemaakt kan de raad niet vaststellen of er door verweerder gelogen is. De verklaringen van klager en verweerder staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. De raad kan daarom geen oordeel vellen. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, maar het betekent dat niet is komen vast te staan wat er precies gebeurd is. Nu de raad niet kan vaststellen of door verweerder is gelogen, is ook dit vierde klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel 5

5.3      In dit onderdeel beklaagt klager zich er over dat verweerder zich in zijn pleitnota van 1 februari 2013 ter gelegenheid van een zitting bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op het standpunt heeft gesteld dat klager bij brief van 1 oktober 2010 in kennis is gesteld van een inschrijvingsprocedure. Door verweerder wordt erkend dat het woord inschrijvingsprocedure niet voorkomt in de brief van 1 oktober 2010. Verweerder geeft echter aan dat de betreffende brief een voorbode voor de nog te volgen inschrijvingsprocedure was. Klager zou zelfs aan die inschrijvingsprocedure hebben deelgenomen.

De raad is van oordeel dat de brief van 1 oktober 2010 inderdaad geen melding maakt van een inschrijvingsprocedure. De raad deelt echter niet het standpunt van klager dat dit betekent dat verweerder heeft gelogen en de rechtbank heeft misleid. De brief in kwestie is namelijk door verweerder in het geding gebracht, zodat de rechtbank daar zelf kennis van heeft kunnen nemen en zelf kan hebben geconstateerd dat in de brief geen melding wordt gemaakt van een inschrijvingsprocedure. Gezegd kan worden, dat verweerder zich in zijn conclusie te stellig heeft uitgelaten, maar hij heeft kennelijk deze stelling ter zitting afgezwakt; niet vastgesteld kan worden dat verweerder ter zitting bewust onwaarheid heeft verkondigd.

 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 6

5.4      Het zesde klachtonderdeel gaat over het feit dat in de hiervoor reeds genoemde pleitnota van verweerder van 1 februari 2013 ten onrechte zou zijn gesteld dat klager akkoord is gegaan met een door een deskundige vastgesteld bedrag dat onverschuldigd betaald zou zijn door de cliënte van verweerder.

Klager trekt verkeerde conclusies uit de pleitnota van verweerder. Verweerder heeft niet geschreven dat klager akkoord is gegaan met een door een deskundige vastgesteld bedrag, maar heeft slechts aangegeven dat klager akkoord was met de door de deskundige samengestelde financiële rapportage. Door verweerder wordt niet gesteld dat klager zich ook akkoord heeft verklaard om bedoeld bedrag terug te betalen aan de cliënte van verweerder. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 7

5.5      Het laatste klachtonderdeel van klager heeft betrekking op het feit dat door verweerder op een aantal brieven niet zou zijn gereageerd. De raad stelt vast dat verweerder in ieder geval tijdig heeft gereageerd op de brieven van klager van 12 december 2012 en 18 december 2012 waarbij klager verweerder aansprakelijk heeft gesteld. De reactie op die brieven is door verweerder immers verzonden op 4 januari 2013 en is derhalve binnen een redelijke termijn gegeven.

De overige brieven van klager bevatten onderwerpen die onderdeel zijn van de vele procedures die tussen de cliënte van verweerder en klager aanhangig zijn. De raad volgt verweerder in zijn standpunt dat verweerder niet op al deze brieven van klager hoeft te reageren. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:  

verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, Th. Kremers, A.A. Freriks, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014.                       

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

                  Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klager

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl