Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:96

Zaaknummer

R. 4489/14.75

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij betreffende gedragsregel 13, 12, 10, 30, 3 en 23

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Gedragsregel 13. Klaagster heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd op welke brieven dan wel mededelingen van haar advocaat aan verweerster in rechte een beroep is gedaan. Uit het door klaagster aangehaalde citaat van verweerster is niet gebleken dat zij heeft geciteerd uit confraternele correspondentie. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat klaagsters stelling hieromtrent juist is.

Inhoudsindicatie

Gedragsregel 3. Ten onrechte meent klaagster dat zij van verweerster kan verlangen dat zij bij voortduring tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van verweerster en haar cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan verweerster niet door klaagster dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 24 maart 2014 met kenmerk K395 2014, door de raad ontvangen op 26 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster behartigt de belangen van de voormalig werkgever van klaagster in een geschil dat thans voorligt bij de Centrale Raad van Beroep.

1.2 Tussen 17 mei 2010 en december 2011 is er tussen partijen onderhandeld.

1.3 Op 20 november 2011 heeft de cliënt van verweerster een ontslagbesluit jegens klaagster genomen.

1.4 Op 28 december 2011 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen klaagster en de cliënt van verweerster.

1.5 Op 22 mei 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan over de inhoud van het getuigschrift ten behoeve van klaagster.

1.6 Bij brief van 14 november 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 13, 12, 10, 30, 3 en 23.

Ter toelichting heeft klaagster het navolgende aangevoerd.

Gedragsregel 13

Verweerster heeft volgens klaagster om het standpunt van haar cliënt te onderbouwen in de procedure verwezen naar gevoerde schikkingsonderhandelingen. Dit blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 16 januari 2013. Uit dit proces-verbaal heeft klaagster het volgende geciteerd: “Verweerster (red) zegt: Er is heel lang onderhandeld. In het begin werden er afspraken gemaakt en die werden niet nagekomen. Het doel was begeleiding naar een andere baan en een vergoeding van € 8.000,00 aan kosten rechtsbijstand. Op een gegeven moment is dat doel verlaten … ” Klaagster is van mening dat verweerster een beeld neerzet over haar dat niet strookt met de waarheid. De voormalige advocaat van klaagster, mr. dr. J., heeft geen toestemming gegeven om mededelingen te doen over de schikkingsonderhandelingen. Hij heeft klaagster dit op 25 september 2013 per e-mail laten weten. Ook heeft verweerster klaagster niet om toestemming gevraagd, nu klaagster op dit moment niet door een advocaat wordt bijgestaan.

Gedragsregel 12

Verweerster heeft naar de mening van klaagster met het hierboven aangehaalde citaat ook gedragsregel 12 overtreden. Verweerster heeft vooraf geen overleg met de advocaat van klaagster gevoerd. Klaagster is van mening dat het daarbij geen verschil maakt dat deze advocaat klaagster op dat moment niet meer bijstond. Verweerster heeft in haar gronden voor het hoger beroep van 20 augustus 2013 wederom gedragsregel 12 overtreden volgens klaagster doordat zij heeft gesteld, klaagster citeert: “Afgesproken is dat de inhoud van het getuigschrift positief wordt geformuleerd (…). Anders dan (…) is hiermee niet afgesproken dat (…). Dit zou zij moeten weten aangezien zij in het minnelijke overleg dat geleid heeft tot de vaststellingsovereenkomst aanvankelijk expliciet verzocht heeft (…). Overigens heeft mevrouw B. (red.) tijdens het minnelijk overleg tevens opgemerkt dat (…). Vervolgens is bezien waarmee beide partijen konden instemmen, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot het huidige artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst.”

Gedragsregel 10

Verweerster heeft het (voorgenomen) ontslag, nog voordat de onderhandelingen waren afgerond, naar de inspecteur van de Belastingdienst gestuurd. Volgens klaagster bevatte dit stuk uiterst privacy gevoelige informatie die verweerster niet met derden had mogen delen. Met deze actie werd volgens klaagster geen enkel redelijk doel gediend, nu aan de inspecteur slechts werd gevraagd een RVU verklaring af te geven.

Gedragsregel 30

De rechtbank heeft klaagster in het gelijk gesteld ten aanzien van het getuigschrift, waardoor het getuigschrift opnieuw moest worden verstrekt met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Verweerster heeft hier volgens klaagster niet aan voldaan. Het getuigschrift dat verweerster heeft opgesteld, is wederom in strijd met gemaakte afspraken en met de opdracht van de rechtbank, waardoor het ook feitelijk onjuist is. Om die reden is klaagster in hoger beroep gegaan.

Gedragsregel 3

Klaagster is van mening dat verweerster, indien zij niet wenst te voldoen aan de door de rechtbank verstrekte opdracht, naar klaagster toe had moeten komen met een andere oplossing. Klaagster heeft meermaals aangegeven bereid te zijn tot minnelijk overleg, maar dit is door verweerster geweigerd.

Gedragsregel 23

Door de handelwijze van verweerster heeft klaagster extra uren aan de zaak moeten besteden voor de behandeling in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep en voor het indienen van een klacht.

 

3. BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij geldt de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

 

Gedragsregels 13 en 12

3.2 Verweerster heeft gesteld dat het haar vrij stond mededelingen te doen omtrent de schikkingsonderhandelingen aan de rechter nu klaagster niet werd bijgestaan door een advocaat ten tijde van de schikkingsonderhandelingen. Verweerster en klaagster nemen tegenstrijdige standpunten in over de momenten waarop klaagster wel en niet werd bijgestaan door een advocaat. Klaagster heeft haar stelling over dit punt niet nader onderbouwd. Ten aanzien van de periode waarin klaagster dan wel de cliënte van verweerster bij de schikkingsonderhandelingen niet werden bijgestaan door een advocaat, gelden de gedragsregels 12 en 13 niet, nu deze zien op de contacten tussen advocaten. Van schending van deze gedragsregels kan in die situatie dan ook geen sprake zijn.

3.3 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat tussen klaagster en haar cliënte op 28 december 2011 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Eerst na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst is tussen klaagster en de cliënt van verweerster een geschil gerezen over de door klaagster gestelde schending van deze vaststellingsovereenkomst Dit geschil is voorgelegd aan de rechtbank Midden-Nederland. Gedragsregel 13 behelst een absoluut verbod tot het doen van mededelingen omtrent de inhoud van tussen advocaten namens hun cliënten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter of instantie aan wiens/wier oordeel de zaak is onderworpen. Gedragsregel 13 ziet op schikkingsonderhandelingen, die worden gevoerd ter zake van een geschil dat op dat moment aan de rechter is of zal gaan worden voorgelegd. Gedragsregel 13 ziet derhalve niet op de situatie waarin met behulp van of door advocaten onderhandelingen zijn gevoerd die tot een overeenkomst hebben geleid. Gelet op het vorenstaande en de omstandigheid dat dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op uitlatingen van verweerster in een procedure betreffende de uitleg van de tussen partijen bereikte vaststellingsovereenkomst heeft verweerster, voor zover er al van uitgegaan kan worden dat klaagster ten tijde van de schikkingsonderhandelingen werd bijgestaan door een advocaat, gedragsregel 13 niet overtreden.

 Klaagster heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd op welke brieven dan wel mededelingen van haar advocaat aan verweerster in rechte een beroep is gedaan. Uit het door klaagster aangehaalde citaat van verweerster is niet gebleken dat zij heeft geciteerd uit confraternele correspondentie. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat klaagsters stelling hieromtrent juist is.

Gedragsregel 10

3.4 Klaagster heeft haar standpunt dat aan de Belastingdienst leugens en feitelijke onjuistheden heeft verstrekt niet met stukken onderbouwd dan wel op andere wijze haar stellingen ter zake aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat verweerster (in het belang van klaagster) het ontslagbesluit heeft toegezonden aan de Belastingdienst kan niet tot deze conclusie leiden. Uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2013, welke verweerster op verzoek van de deken heeft toegestuurd, blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat het aankruisen van het betreffende hokje op het bank- formulier niet kan worden gezien als het zich negatief  en/of beschadigend uitlaten jegens klaagster.

Gedragsregel 30

3.5 Uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland kan worden afgeleid dat de werkgever van klaagster een nieuw getuigschrift heeft moeten opstellen. Het feit dat klaagster zich kennelijk niet kan verenigen met het standpunt van de cliënte van verweerster ten aanzien van de inhoud van het gewijzigde getuigschrift, brengt niet met zich dat verweerster hierdoor de grens van hetgeen haar tegenover de wederpartij van haar cliënte vrijstond, heeft overschreden. Voor zover klaagster zich niet kan verenigen met het door verweerster namens haar cliënte opgestelde getuigschrift, ligt het op haar weg de inhoud van het getuigschrift in rechte te betwisten, hetgeen door klaagster middels het ingestelde beroep is gedaan. Niet valt in te zien wat verweerster ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Gedragsregel 3

3.6 Ten onrechte meent klaagster dat zij van verweerster kan verlangen dat zij bij voortduring tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van verweerster en haar cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan verweerster niet door klaagster dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven.

Gedragsregel 23

3.7 Klaagster heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld dan wel aangetoond, waaruit blijkt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 23. Zoals hiervoor overwogen, staat het verweerster vrij om namens haar cliënt een procedure aanhangig te maken op het moment dat haar cliënt van oordeel is dat een minnelijke regeling niet langer tot de mogelijkheden behoort. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster de procedure(s) nodeloos heeft getraineerd. Het staat verweerster vrij om namens haar cliënt om uitstel te verzoeken. Indien klaagster van mening is dat een uitstel ten onrechte wordt gevraagd, ligt het op haar weg dan wel op de weg van haar advocaat tegen een dergelijk uitstelverzoek bezwaar te maken.

3.8 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 24 april 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.