Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:293

Zaaknummer

14-112A

Zaaknummer

14-113A

Inhoudsindicatie

Diverse klachten tegen eigen advocaten ongegrond. Geen sprake van belangenverstrengeling bij verweerders. Klachten over kwaliteit van dienstverlening, waaronder gebrek aan initiatief, ongegrond. Door klager te behoeden voor een mogelijk onrechtmatig beslag en onnodige kosten hebben verweerders voldaan aan de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.

Uitspraak

Beslissing van 4 november 2014

in de zaken 14-112A en 14-113A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 mei 2014 met kenmerk 4013-1189, door de raad ontvangen op 2 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 20, genoemd in de brief van de deken;

- brief van 18 augustus 2014 van verweerder sub 1 aan de raad (met bijlage).

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

Procedure tegen twee muziekuitgeverijen (gezamenlijk “de Muziekuitgeverij”)

2.2 Klager heeft verweerder sub 1 in september 2009 verzocht zijn belangen te behartigen in een conflict dat hij had met de Muziekuitgeverij over de afrekening van royalty's die de Muziekuitgeverij ten onrechte niet zou hebben betaald aan klager. Daarnaast had de Muziekuitgeverij klager gedagvaard vanwege al dan niet onrechtmatige uitlatingen door klager. Verweerder sub 1 heeft bij brief van 21 september 2009 aan klager de opdracht bevestigd onder toezending van de toepasselijke algemene voorwaarden.

2.3 Verweerder sub 1 heeft klager erop gewezen dat voor een goed verweer tegen de vordering van de Muziekuitgeverij een gedegen inzicht in de feiten en achtergronden noodzakelijk was en hij diende te beschikken over deugdelijk bewijs ter staving van de stellingen van klager, mede met het oog op de in te stellen reconventionele vordering terzake de royalty's. Verweerder sub 1 heeft klager laten weten dat het financiële rapport dat klager in dit verband aan verweerder sub 1 had verstrekt aanzienlijk verbeterd moest worden om te kunnen dienen als bewijs. Het rapport was in zijn ogen te subjectief. Later is verzocht om een accountantsrapport te laten opstellen.

2.4 Omdat klager geen deugdelijk accountantsrapport had weten te verkrijgen, heeft verweerder sub 1, teneinde de bewijspositie van klager waar mogelijk te verbeteren, een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv ingesteld. Verweerder sub 1 heeft klager tijdig voor de verschillende roldata conceptversies voor de in te dienen processtukken toegestuurd met het verzoek om commentaar, waarbij hij vermeldde wanneer hij uiterlijk een reactie tegemoet wenste te zien. Klager gaf zijn input en akkoord voor indiening van de stukken tot twee maal toe - en ondanks herhaald rappel van verweerder sub 1 - op het laatste moment, op de ochtend van de rolzitting. De indiening van twee conclusies, in april en mei 2010, geschiedde daardoor op het laatste moment. Verweerder sub 1 heeft de conclusies op de roldag persoonlijk bij de rechtbank afgeleverd.

2.5 Verweerder sub 1 heeft bij brief van 26 mei 2010 zijn ongenoegen aan klager geuit over de gang van zaken rond de indiening van de laatste conclusie en de communicatie met klager.

2.6 In dezelfde periode heeft klager, zonder bijstand van verweerders, onderhandeld met Buma/Stemra over een vordering tot vergoeding van schade van klager.  Op verzoek van klager heeft verweerder sub 1 op enig moment nog wel een sommatiebrief aan Buma/Stemra gestuurd. Klager heeft hierop de onderhandelingen weer zelf voortgezet en is tot een schikking gekomen, waarna verweerder sub 1 op verzoek van klager een vaststellingsovereenkomst heeft opgesteld. 

Verzoek tot het leggen van conservatoir beslag

2.7 Eind 2010 is ook verweerder sub 2 inhoudelijk betrokken geraakt bij de behandeling van de zaak van klager. Klager heeft op enig moment verweerders verzocht hangende de bodemprocedure conservatoir beslag te leggen ten laste van de Muziekuitgeverij voor een bedrag van EUR 1.500.000. Na een gesprek hierover met klager heeft verweerder sub 2 klager per e-mail van 17 januari 2011 uitgelegd dat en waarom verweerders het op dat moment te vroeg vonden om tot beslaglegging over te gaan. Pas als er een definitief accountantsrapport beschikbaar was waaruit bleek dat de administratie van de Muziekuitgeverij onjuist was, zou beslaglegging aan de orde kunnen komen.

2.8 Op 11 april 2011 heeft klager verweerders wederom verzocht om nog diezelfde ochtend verlof te vragen voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de Muziekuitgeverij en haar bestuurder ("de Bestuurder"), deze keer voor een bedrag van EUR 375.000. Verweerder sub 2 heeft dezelfde middag een concept-beslagrekest aan klager gestuurd, waarin verlof werd gevraagd om ten laste van de Muziekuitgeverij en de Bestuurder conservatoir beslag te leggen onder verschillende banken en op onroerende zaken van de Bestuurder. Verweerder sub 2 heeft klager verzocht om een financiële onderbouwing van klagers claim. Verweerder sub 2 heeft klager een paar dagen later een aangepast concept gestuurd en hem bericht dat hij in verband met de beslaglegging op de woning van de Bestuurder bij de gemeente waar de Bestuurder woonachtig is, een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie had opgevraagd. Verweerder sub 2 zou voorts kadastrale informatie bij het kadaster opvragen. In het concept wordt het gevraagde verlof voor het derdenbeslag beperkt tot de ABN Amro Bank.

2.9 Op 20 april 2011 is een rekest ingediend, waarin gevraagd wordt verlof te verlenen voor het leggen van derdenbeslag ten laste van de Muziekuitgeverij en de Bestuurder onder de ABN Amro Bank. Verweerder sub 2 heeft het rekest met daarop het verleende verlof 's-middags aan klager gestuurd:

"In aansluiting op ons telefoongesprek van zojuist, hierbij de instructie aan de deurwaarder met bijgevoegd het door de rechter verleende verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag."

2.10 Bij e-mail van 21 april 2011 heeft klager verweerder sub 2 verzocht ook beslag te leggen op de woning van de Bestuurder:

"Naar aanleiding van ons telefoongesprek van vanmiddag heb ik met een aantal mensen overlegd en kwam daarna tot de conclusie dat m.i. aan alle criteria wordt voldaan om beslag te kunnen leggen op het huis van [de Bestuurder]. Zoals je weet zou ik dit z.s.m. willen realiseren."

Klager zegde toe dat als er ter onderbouwing van het verzoek extra stukken nodig waren, hij daarvoor kon zorgen.

2.11 Op 26 april 2011 heeft verweerder sub 2 twee e-mails gestuurd aan klager waarin hij hem bericht dat beslaglegging op de woning juridisch een brug te ver is en nieuwe problemen voor klager zou opleveren. In zijn e-mail van 12.49 uur schrijft verweerder:

"Bestuurdersaansprakelijkheid is een meer dan stevige hobbel die genomen moet worden wil je (achteraf) kunnen rechtvaardigen dat de bestuurder(s) - naast de "gewone" aansprakelijkheid van de contracterende vennootschappen - aansprakelijk is/zijn voor het ontstane tekort (if any)."

(…)

Hooguit een dichtgetimmerde strafrechtelijke aangifte en daaruit voortvloeiende strafrechtelijke vervolging/veroordeling van [de Bestuurder] zet mogelijk een nieuwe deur open naar rechtstreekse aansprakelijkheid van [de Bestuurder] als (middellijk) bestuurder van [de Muziekuitgeverij]."

En om 18.51 uur:

 "Zoals ook al telefonisch aangegeven, steunen zij [de partners van het kantoor van verweerder sub 2] mij in de signalering dat een dergelijk beslag - gezien mijn inhoud van mijn e-mail eerder vandaag - veel te ver gaat en voor jou onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. Op zichzelf speelt dit ook al bij het bankbeslag dat gelegd is onder de bank van [de Bestuurder], met dien verstande dat dit beslag wel meer in lijn ligt met de andere bankbeslagen en gelegd is in afwachting van aanvullende stukken (o.a. accountantsrapport en afgeronde aangifte).

(…)

Ik kan er nog aan toevoegen dat ook jouw motief om dit extra beslag te leggen van kleur lijkt te zijn verschoten, in die zin dat het niet meer, althans minder om de vrees voor verduistering van vermogensobjecten te doen is (jij gaf als voorbeeld destijds de financiële problemen van [de Bestuurder] rondom het golfressort) maar meer om een trigger om [de Bestuurder] snel aan tafel te krijgen in de hoop met hem een deal te sluiten (gelet op jouw eigen sores van dit moment). In zoverre is de door jou gewenste beslaglegging een oneigenlijk middel."

2.12 Verweerder sub 2 heeft klager, desgevraagd, de gegevens van een andere advocaat verstrekt tot wie klager zich zou kunnen wenden met zijn verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken van de Bestuurder.

2.13 Klager heeft verweerder sub 2 daarop per e-mail laten weten:

"Voor de goede orde: mijn motief voor het verzoek tot beslaglegging was, en is, de angst dat er bij een uiteindelijke oplossing geen geld meer is.

Jij vertelde mij vorige week echter dat de mogelijkheid bestaat dat de bank na een week of drie kan melden dat er - in het ergste geval geen geld op die rekening staat. (…) Indien dat het geval zou zijn mist de beslaglegging 2x zijn doel. Enerzijds geen geld, anderzijds geen enkel ongemak."

Strafrechtelijke aangifte

2.14 Na telefonisch overleg daarover met klager en in overleg met verweerder sub 1, heeft verweerder sub 2 bij e-mail van 24 november 2010 puntsgewijs een voorzet gegeven voor

 "een civiel-en/of strafrechtelijk getint (extra) handvat in de zaak tegen [de  Muziekuitgeverij]".

2.15 Verweerder sub 2 heeft klager erop gewezen dat naast de gewone civielrechtelijke claim uit hoofde van onjuiste afrekeningen het handelen van de Muziekuitgeverij wellicht zou kunnen worden bestempeld als een "tegen fraude aanleunende afrekenmethodiek (als een vorm van bedrog, oplichting)".

2.16 Verweerder sub 2 heeft klager gewaarschuwd dat het daarbij gaat om een zeer zware beschuldiging die klager hard zal moeten maken als het er juridisch op aan komt. Verder heeft verweerder sub 2 erop gewezen dat strafrechtelijk een aangifte nodig is van de benadeelde om de politie en het openbaar ministerie aan het werk te zetten. Verweerder sub 2 besluit zijn e-mail met de woorden:

"Laat ons in ieder geval weten wat je concreet van plan bent met deze informatie."

2.17 Op 6 april 2011 heeft verweerder sub 2 klager opnieuw een e-mail gestuurd, waarin hij op verzoek van klager zijn beknopte advies geeft over de gang van zaken rondom het doen van aangifte en de situatie waarbij de verdachte (de Bestuurder) in de fase van het opnemen van deze aangifte (tussentijds) gehoord wordt.

Beëindiging samenwerking

2.18 Op 6 mei 2011 heeft klager de samenwerking met verweerders verbroken.

2.19 Bij brief van 31 oktober 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) hem niet hebben meegedeeld dat er sprake was van (mogelijke) belangenverstrengeling aangezien (i) verweerders optraden voor X BV, een label van Y BV, waarvan beide directeuren persoonlijke vrienden zijn van de Bestuurder van de Muziekuitgeverij, wederpartij van klager, (ii) de zoon van de Bestuurder een skivriend is van verweerder sub 1 en (iii) een cliënt van het kantoor van verweerders, Z BV, jarenlang onterecht royalty's heeft geïncasseerd voor composities van klager;

b) gedraald hebben met het vragen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de wederpartij (de Muziekuitgeverij en de Bestuurder) en het beslagrekest waarmee verlof werd gevraagd zonder overleg met klager aldus hebben gewijzigd dat het beslag op onroerende zaken van de Bestuurder daaruit werd geschrapt;

c) klager verkeerd hebben voorgelicht over het doen van strafrechtelijke aangifte tegen de wederpartij;

d) niet pro-actief hebben opgetreden tegen de wederpartij;

e) verweerder sub 1 een deel van de zaak heeft laten behandelen door verweerder sub 2 en zich uiteindelijk bij de behartiging van de belangen van klager heeft laten vervangen door verweerder sub 2, een en ander zonder overleg met klager.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Dit klachtonderdeel stelt de vraag aan de orde of verweerders voldoende onafhankelijk waren om de belangen van klager in alle openheid en vrijheid te behartigen.

4.2 Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten eerste ten grondslag gelegd dat de Bestuurder een van de directeuren van Y BV gered heeft van een faillissement, waardoor deze directeur de Bestuurder "eeuwige dank" verschuldigd is. Aangezien verweerder sub 1 optreedt voor X BV, een label van Y BV, zou sprake zijn van belangenverstrengeling en zou verweerder sub 1 niet pro-actief hebben willen optreden jegens de Muziekuitgeverij en de Bestuurder.

4.3 Klager heeft in dit verband voorts gesteld dat de andere directeur van Y BV een boezemvriend is van de Bestuurder en ook zakelijke banden met hem heeft. Aldus had verweerder sub 1 via Y BV een relatie met deze directeur. Deze directeur was bovendien bestuurder van Buma/Stemra, dat een essentieel deel uitmaakte van het conflict waarin klager de bijstand van verweerders had ingeroepen, aldus klager.

4.4 Verweerder sub 1 heeft erkend dat hij werkzaamheden voor X BV heeft verricht (het opstellen van contracten), maar betwist dat daardoor sprake is van belangenverstrengeling. Zijn werkzaamheden voor X BV en klager hadden niets met elkaar van doen en overlapten elkaar zakelijk noch privé. X BV heeft, aldus verweerder, op geen enkele wijze (juridische) banden met de Muziekuitgeverij. Verweerder sub 1 heeft in dat kader aangevoerd dat de aandelen van X BV worden gehouden door Y BV en een andere BV. De directeuren van Y BV waren niet zijn opdrachtgevers noch zijn contactpersonen, terwijl bovendien de juistheid van klagers stelling dat sprake zou zijn van een ereschuld niet is aangetoond.

4.5 Verweerder sub 1 heeft voorts nog aangevoerd dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Bestuurder en een van de directeuren van Y BV boezemvrienden zijn en zakelijke banden hebben.

4.6 De raad overweegt ten aanzien van de eerste grondslag voor dit klachtonderdeel dat het enkele gegeven dat verweerder sub 1 ook werkzaamheden heeft verricht voor X BV niet maakt dat verweerder sub 1 de belangen van klager niet onafhankelijk kon behartigen. X BV was niet de wederpartij van klager. Tegenover de stellingen van verweerder sub 1 over de zeggenschap binnen X BV heeft klager voorts geen nadere en concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de raad kan vaststellen dat sprake is van belangenverstrengeling.

4.7 Klager heeft aan dit klachtonderdeel in de tweede plaats ten grondslag gelegd dat verweerder sub 1 zich heeft laten ontvallen dat de zoon van de Bestuurder een ski-vriend van hem is. Volgens klager zou dit ook blijken uit - inmiddels verwijderde - vakantiefoto's op de Facebookpagina van de zoon van de Bestuurder.

4.8 Verweerder sub 1 heeft dit betwist en aangevoerd dat hij de zoon van de Bestuurder uitsluitend zakelijk kent, als wederpartij van andere cliënten. Verweerder sub 1 heeft ten bewijze daarvan een verklaring van de zoon van de Bestuurder overgelegd, waarin deze verklaart dat verweerder sub 1 en hij geen ski-vrienden zijn en ook niet zijn geweest, dat hij niet van skiën houdt en dat hij en verweerder sub 1 ook geen vrienden zijn, niet op Facebook noch anderszins. Voorts heeft de zoon van de Bestuurder verklaard dat hij verweerder sub 1 kent, omdat laatstgenoemde zo nu en dan partijen vertegenwoordigt met wie hij wil samenwerken of een contract wil aangaan.

4.9 Gelet op dit gemotiveerde en met een verklaring van de zoon van de Bestuurder gestaafde verweer is het verwijt van klager niet vast komen te staan.

4.10 Klager heeft ten derde en tot slot aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat verweerder sub 1 heeft opgetreden voor Z BV, een bedrijf dat jarenlang onterecht royalty's van klager heeft geïncasseerd. Verweerder sub 1 heeft betwist dat zijn kantoor optreedt of heeft opgetreden voor Z BV en aangevoerd dat hij namens cliënten juist tegen dit bedrijf optreedt.

4.11 De raad overweegt dat klager zijn verwijt naar aanleiding van dit verweer niet nader heeft onderbouwd, zodat ook de juistheid van dit verwijt niet vast is komen te staan.

4.12 Op grond van het voorgaande heeft de raad  de verweten belangenverstrengeling, als gevolg waarvan de onafhankelijkheid van verweerders bij de behartiging van de belangen van klager in het geding zou zijn geweest, niet kunnen vaststellen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is derhalve geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.13 Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat verweerder sub 2 zonder voorafgaand overleg slechts verlof heeft gevraagd voor het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de bank, terwijl in de eerder ontvangen concept-beslagrekesten ook is vermeld dat verlof zou worden gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken en met name de woning van de Bestuurder. Klager stelt dat verweerders, ondanks heftige protesten van hem, weigerden dit verlof alsnog te vragen.

4.14 Verweerder sub 2 heeft aangevoerd dat klager vanaf de ochtend van 11 april 2011 tot aan het moment waarop het beslagverlof is gevraagd steeds volledig op de hoogte was van de stappen die wel en niet genomen zouden worden met betrekking tot de beslaglegging. Verweerder sub 2 stelt dat hij tijdens verschillende telefoongesprekken met klager de te volgen beslagstrategie heeft besproken en dat op 18 april 2011 en 19 april 2011 met klager is afgestemd dat geen beslag zou worden gelegd op het woonhuis van de Bestuurder, omdat klager het toegezegde accountantsrapport ter onderbouwing van zijn claim nog steeds niet had verstrekt. Het aangepaste concept is ook naar klager gestuurd en telefonisch doorgenomen, aldus verweerder sub 2.

4.15 De raad stelt op grond van de concept-beslagrekesten en verzoeken om nadere informatie van verweerder sub 2 in het klachtdossier vast dat verweerder sub 2 aanvankelijk voornemens was ook verlof te vragen voor het leggen van beslag op de woning van de Bestuurder. Dat verweerder sub 2, zoals hij stelt, ook een concept heeft gestuurd van het aangepaste rekest, waarin alleen verlof wordt gevraagd voor het derdenbeslag, blijkt niet uit het klachtdossier. Gelet op de e-mailwisseling met klager die zich wel in het klachtdossier bevindt, acht de raad het echter aannemelijk dat de latere beperking van het beslagrekest in overleg met klager is gebeurd. De raad neemt daarbij in aanmerking de e-mail van verweerder sub 2 op 20 april 2011, waarin hij het verleende verlof voor het derdenbeslag aan klager stuurt en de reactie daarop van klager bij e-mail van donderdagavond 21 april 2011, waarin hij verweerder sub 2 vraagt alsnog beslag te leggen op de woning. Uit laatstgenoemde e-mail blijkt niet van hevige protesten of verontwaardiging over een vermeend onjuist en in strijd met klagers instructies handelen van verweerder sub 2. De inhoud van deze e-mail laat zich dan ook niet rijmen met de stelling van klager dat hij niet vooraf op de hoogte was van de aanpassing van het rekest.

4.16 Uit de e-mailcorrespondentie in het klachtdossier leidt de raad af dat eerst later, nadat het derdenbeslag was gelegd, verschil van inzicht is ontstaan over beslaglegging op de woning. Verweerder sub 2 heeft in zijn e-mails van 26 april 2011 aan klager uitgelegd waarom hij niet bereid was het gewenste verlof te vragen. Verweerder sub 2 heeft voorts blijkens het verhandelde ter zitting aan klager laten weten dat hij wenste af te wachten of het bankbeslag doel had getroffen, alvorens een nieuw beslag te leggen met alle kosten en risico's van dien. Door klager te behoeden voor een mogelijk onrechtmatig en onnodig beslag en hem voorts te behoeden voor onnodige kosten heeft verweerder sub 2 voldaan aan de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De weigering van verweerders om alsnog ook beslag op de woning van de Bestuurder te leggen is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.17 Gelet op het voorgaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.18 Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel gesteld dat verweerder sub 2 hem ten onrechte niet heeft geadviseerd zich door een strafrechtadvocaat te laten bijstaan bij het doen van strafrechtelijk aangifte tegen de Bestuurder en dat verweerder sub 2 in plaats daarvan heeft volstaan met de opmerking dat klager gewoon het politiebureau kon binnenstappen. Verweerder sub 2 heeft deze stellingen betwist. Hij stelt onder meer dat hij klager wel heeft verwezen naar een in het strafrecht gespecialiseerde advocaat.

4.19 Vaststaat dat verweerder sub 2 in zijn e-mail van 24 november 2010 klager heeft verzocht hem te laten weten wat klager concreet van plan was met de door verweerder sub 2 verstrekte informatie over het doen van aangifte. De raad kan op basis van het klachtdossier niet vaststellen dat klager zich na 24 november 2010 en voorafgaand aan het doen van aangifte tot verweerder sub 2 heeft gewend. Evenmin kan de raad, in het licht van de stellingen van verweerder sub 2 en bij gebreke van aanknopingspunten in het klachtdossier voor het standpunt van klager, vaststellen dat verweerder klager niet heeft geadviseerd zich tot een strafadvocaat te wenden. De verweten gedraging is derhalve niet komen vast te staan, hetgeen tot gevolg heeft dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

4.20 Klager verwijt verweerders voorts dat zij geen strategie hebben vastgesteld, dat verweerders niet achter de wederpartij zijn aangegaan om de ontbrekende informatie te verkrijgen die noodzakelijk was ter onderbouwing van klagers vordering en dat zij niet zijn opgetreden tegen de vertragingstactiek van de wederpartij.

4.21 Verweerder sub 1 heeft aangevoerd dat, voor zover er sprake was vertraging, deze het gevolg was van het feit dat klager over onvoldoende concrete bewijsmiddelen beschikte om voortvarender te werk te gaan in de procedure tegen de Muziekuitgeverij. Het feitenmateriaal van klager was onvoldoende, reden waarom verweerder sub 1 een incident op grond van artikel 843a Rv heeft opgeworpen. Door het opwerpen van het incident zou de wederpartij bovendien onder druk worden gezet. Voorts heeft verweerder sub 1 aangevoerd dat hij een sommatiebrief heeft gestuurd en dat verweerder sub 2 een beslagrekest heeft ingediend.

4.22 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem/haar toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.

4.23 Vaststaat dat verweerder sub 1 klager er herhaaldelijk op heeft gewezen dat voor het vergroten van zijn kansen in de procedure tegen de Muziekuitgeverij een objectieve cijfermatige onderbouwing van klagers verweer en reconventionele vordering noodzakelijk was en ook overigens een degelijke voorbereiding vereist was. Verweerder sub 1 heeft voorts aan klager uitgelegd dat hij het bij gebreke van deugdelijke bewijsstukken niet verantwoord vond om een conclusie van antwoord in te dienen en hem voorgehouden dat het klager vrijstond zich tot een andere advocaat te wenden als hij toch de conclusie wilde nemen. Klager heeft er vervolgens op aangedrongen dat verweerder sub 1 de conclusie nam. Verweerder sub 1 heeft hierop een incident op grond van artikel 843a Rv opgeworpen, om aan de benodigde bescheiden te komen en tijd te winnen voor het opstellen van de conclusie van antwoord. Deze aanpak heeft verweerder sub 1 met klager afgestemd.

4.24 De raad acht het gezien de uitvoerige e-mails van verweerder aan klager aannemelijk dat klager in een slechte bewijspositie verkeerde. Bij die stand van zaken getuigt de aanpak van verweerder sub 1 om nader bewijs te verkrijgen door het opwerpen van een incident met als neveneffect het winnen van tijd voor het opstellen van een deugdelijke conclusie van antwoord, niet van passiviteit of een gebrek aan strategie. Voor zover klager heeft aangevoerd dat verweerders bij het indienen van het beslagrekest ook niet beschikten over een nader rapport, zodat niet valt in te zien dat dit voor de conclusie van antwoord wel nodig was, overweegt de raad - overeenkomstig hetgeen verweerder sub 2 heeft aangevoerd - dat in een beslagrekest doorgaans kan worden volstaan met een summiere onderbouwing van de vordering.

4.25 Ook overigens biedt het klachtdossier geen steun voor de verweten passiviteit en het gebrek aan initiatief van verweerders. Verweerder sub 1 heeft, naar vaststaat, een sommatiebrief gestuurd aan Buma/Stemra en verweerder sub 2 heeft een beslagrekest ingediend, dat er mede toe strekte de wederpartij onder druk te zetten. Dat klager verweerders heeft moeten aansporen om tot actie te komen, is evenmin gebleken.

4.26 Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is op grond van het voorgaande geen sprake, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel e)

4.27 Gesteld noch gebleken is dat klager met verweerder sub 1 heeft afgesproken dat uitsluitend laatstgenoemde zijn belangen zou behartigen. Een en ander ligt ook niet voor de hand gelet op artikel 2 lid 1 van de door verweerders gehanteerde algemene voorwaarden, op grond waarvan artikel 7:404 BW niet van toepassing is op de onderhavige overeenkomst van opdracht.

4.28 Verweerder sub 2 is eind 2010 op verzoek van verweerder sub 1 bij de zaak betrokken en heeft rechtstreeks contact gehad met klager over de strafrechtelijke aangifte en zorggedragen voor de indiening van het beslagrekest. Klager wist gelet op de e-mailcorrespondentie en het telefonisch overleg dat hij met verweerder sub 2 voerde, dat verweerder sub 2 werkzaamheden voor hem verrichtte. Indien klager niet wenste dat verweerder sub 2 voor hem optrad, had het op de weg van klager gelegen dit op dat moment kenbaar te maken. Dit is niet gebeurd. Dat verweerder sub 1 zich uiteindelijk heeft laten vervangen door verweerder sub 2 heeft de raad niet kunnen vaststellen.

4.29 Gelet op het voorgaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.Ynzonides, E.C. Gelok, J.M. van de Laar en A.S. Kamphuis, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl