Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:274

Zaaknummer

14-53

Inhoudsindicatie

Wraking van de voorzitter en de leden. Het wrakingsverzoek berust op de stelling dat klager geen vertrouwen heeft in verweerders omdat zij niet direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling de beslissing hebben genomen de deken om een aanvullend onderzoek te vragen. Het feit dat de voorzitter, en met haar de kamer, de procedurele beslissing heeft genomen om niet voorafgaand aan de zitting al een nader onderzoek van de deken te verlangen, rechtvaardigt niet de stelling dat er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wraking wordt afgewezen.

Uitspraak

Beslissing van 21 juli 2014

in de zaak 14-53

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

de heer [    ]

adres

klager

tegen

mrs. A., B., C., D. en E., voorzitter en advocaat-leden

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig met bovengenoemd nummer. In die zaak heeft op 26 mei 2014 een openbare behandeling van de klacht plaatsgevonden.

1.2    Tijdens de zitting waarbij onder meer klager aanwezig was , heeft klager de voorzitter en de leden van de raad gewraakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van genoemde zitting alsmede van de brieven met de daarbij behorende bijlagen die klager op 3, 5 en 19 juni 2014 aan de raad heeft gestuurd.

1.4    Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad van 7 juli 2014. Ter zitting is klager verschenen.

2    INHOUD VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Het wrakingsverzoek behelst de wraking van de voorzitter en de vier leden van de raad die op 26 mei 2014 de klacht van klager tegen mr. Ester heeft behandeld.

2.2    Aan het wrakingsverzoek heeft klager het volgende ten grondslag gelegd.

2.3    Volgens klager is de kern van zijn wrakingsverzoek dat de voorzitter en de advocaat-leden van de zittingscombinatie het door de deken naar de raad ingezonden dossier niet hadden mogen accepteren. Volgens klager bevatte het dossier voldoende informatie waaruit bleek dat de deken zich partijdig had opgesteld. De raad had volgens klager de zaak direct voor nader aanvullend onderzoek terug moeten verwijzen naar de deken.

Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het opgemaakte proces-verbaal.

3    VERWEER

3.1    De voorzitter heeft –mede namens de advocaat-leden- op 17 juni 2014 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. De voorzitter en de advocaat-leden berusten niet in het wrakingsverzoek.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kunnen de voorzitter en leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2    Klager stelt dat door de verwijzing in artikel 47 lid 2 Advocatenwet naar artikel 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering, de wrakingskamer uit enkel rechters moet bestaan en daarom deze wrakingskamer gelet op de samenstelling daarvan – met leden-advocaten – niet bevoegd is. De wrakingskamer verwerpt de stelling. Uit de verwijzing in artikel 47 lid 2 Advocatenwet naar de vermelde artikelen van het Wetboek van Strafvordering volgt niet dat op een wrakingsverzoek gericht tegen een of meerdere leden van de raad, moet of zou kunnen worden beslist door een samenstelling van rechters. Uit artikel 515 Wetboek van Strafvordering volgt dat het wrakingsverzoek wordt behandeld door een samenstelling van het gerecht waarvan de rechter waartegen het verzoek is gericht lid is, met dien verstande dat de rechter waartegen het verzoek is gericht daarvan geen deel uitmaakt. Onder dat gerecht moet voor de toepassing van het advocatentuchtrecht de raad worden verstaan. Ingevolge artikel 46b juncto 47 lid 1 Advocatenwet dient de wrakingskamer daarom mede te worden geformeerd met leden-advocaten.     

4.3    Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid.

4.4    Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn.

4.5    Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven voor de vrees dat een rechter niet onpartijdig is.

4.6    Het onderhavige wrakingsverzoek berust -kort gezegd- op de stelling dat klager geen vertrouwen heeft in verweerders omdat zij –ondanks het daartoe door klager gedane verzoek- niet direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling de beslissing hebben genomen de deken om een aanvullend onderzoek te vragen. Het onderzoek van de deken zou getuigen van een partijdige opstelling van de deken en zijn medewerkers. De raad had de klacht volgens klager niet op basis van dit dossier in behandeling mogen nemen.

4.7    De wrakingskamer overweegt in dit verband als volgt.

In beginsel brengen de eisen van een  behoorlijk proces en van een behoorlijke procesorde met zich dat de raad niet zonder een nader onderzoek ter zitting een standpunt inneemt  over de deugdelijkheid en volledigheid van het door de deken verrichte onderzoek en naar aanleiding daarvan een beslissing neemt. Een van de beginselen is  de eis van  hoor en wederhoor, waaronder, zoals hier aan de orde, het horen van een verwerende advocaat op een verzoek van een klager om een nader onderzoek moet worden begrepen. Het is primair aan de raad, en de raad heeft ook die vrijheid, om de procedure aldus in te richten dat eerst na een onderzoek ter zitting naar de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen, wordt beoordeeld of een nader onderzoek door de deken nodig is. 

4.8    Het feit dat de voorzitter, en met haar de kamer, de procedurele beslissing heeft genomen om niet voorafgaand aan de zitting al een nader onderzoek van de deken te verlangen, rechtvaardigt niet de stelling dat er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.9    Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

BESLISSING

De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden:

wijst het verzoek af.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. J.R.O. Dantuma, F.A.M. Knüppe, E.A.T.M. Steverink en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2014.

griffier    voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

De beslissing is in afschrift op 21 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

klager

Alsmede per gewone post aan:

verweerders

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

de deken van het arrondissement Gelderland