Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:277

Zaaknummer

OB 268 - 2014

Inhoudsindicatie

Geen concrete fetien aangevoerd waaruit blijkt dat advocaat in zijn hoedanigheid van vereffenaar een verklaring heeft afgelegd waarvan hij wist dat deze onjuist was.

Inhoudsindicatie

klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 6 november 2014

in de zaak OB 268-2014

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

           

                                  

                      

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant van 9 oktober 2014 met kenmerk 48/14/108K , door de raad ontvangen op 10 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         Verweerder is bij beschikking dd. 6 november 2012 door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de moeder van klager.

1.2         Op 23 december 2013 heeft verweerder aan de Kantonrechter verzocht tussentijds het vereffeningsloon vast te stellen. De Kantonrechter heeft het vereffeningsloon bij beschikking dd. 20 januari 2014 vastgesteld op €64.706,61. De Kantonrechter heeft in voormelde beschikking overwogen dat in het salarisverzoek terecht was aangeknoopt bij de salarisregeling voor curatoren in faillissementen en de daarin begrepen tarifering naar gelang van ervaringsjaren en dat het door verweerder opgevoerde aantal uren, in aanmerking genomen de omvang van de boedel, hem aanvaardbaar voor kwam.

 

   1.3          Klager heeft al eerder een klacht tegen verweerder ingediend. Deze klachtzaak is bij de raad bekend onder nummer OB 233-2014. Klager  heeft zich er in deze klacht over beklaagd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder als vereffenaar in de nalatenschap van de moeder van klager:

-          partijdig is opgetreden;

-              veel werkzaamheden heeft verricht terwijl het saldo van de nalatenschap negatief althans nihil was;

-              een betwistbaar standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de rendementsrekening;

-                          zijn taak als vereffenaar niet correct heeft uitgeoefend;

-                          een veel te hoog loon heeft ontvangen.

De voorzitter heeft bovenvermelde klacht bij beslissing dd. 17 september 2014 als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager heeft op 2 oktober 2014 tegen deze beslissing verzet gedaan.

 

     1.4         Op 29 juni 2014 heeft klager zich opnieuw over het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van de moeder van klager beklaagd.

 

 

2.          KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder ten onrechte heeft verklaard dat zijn bemoeienis met de boedelbeschrijving nagenoeg nihil is geweest.

 

 

3.           VERWEER    

3.1         Ook deze klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Al hetgeen verweerder als vereffenaar heeft gedaan heeft plaatsgevonden in overleg en met toestemming van de toezichthoudende kantonrechter.

3.2         Verweerder heeft de boedelnotaris verzocht een boedelbeschrijving te maken. Deze boedelnotaris was al geruime tijd voor de benoeming van verweerder tot vereffenaar bij de kwestie betrokken. Een aantal erfgenamen, waaronder klager, kon zich niet verenigen met de conceptakte van boedelbeschrijving.

3.3         De kwestie betreffende de boedelbeschrijving is vervolgens aan de bodemrechter voorgelegd. De vereffeningsprocedure is toen on hold gezet.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van de moeder van klager. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht voor advocaten heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.3         De vraag die ter beoordeling aan de tuchtrechter voorligt is of verweerder zich in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de moeder van klager zodanig heeft gedragen dat het vertouwen in de advocatuur is geschaad. Ingevolge de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek dient  verweerder als vereffenaar verantwoording over zijn gevoerde beleid af te leggen aan de Kantonrechter. In het Burgerlijk Wetboek is tevens vastgelegd op welke wijze een belanghebbende zijn bezwaren tegen het optreden van een vereffenaar naar voren kan brengen. Het is niet de taak van de tuchtrechter om te beoordelen over de bezwaren die een belanghebbende heeft wat betreft het beleid van een vereffenaar. Zoals hierboven gesteld is dit slechts anders wanneer zou blijken dat de advocaat zich in hoedanigheid van vereffenaar zou hebben misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad. Daarvan is uit de stukken die de deken aan de raad heeft toegezonden niet gebleken.

4.4         Klager heeft geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht, noch enig bewijs daarvan overgelegd, waaruit blijkt dat verweerder een verklaring heeft afgelegd waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat deze niet juist was.  Dat mogelijk door een ander persoon een andersluidende verklaring is afgelegd, betekent nog niet dat de door verweerder afgelegde verklaring onjuist is.

4.4         Nu op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat verweerder in zijn taak van vereffenaar zodanig is tekortgeschoten dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, zal de voorzitter de klacht op grond van al het bovenstaande als kennelijk ongegrond afwijzen. 

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 6 november 2014.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2014

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

 

per e-mail verzonden aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

 

 

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.