Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:64

Zaaknummer

R. 4474/14.60

Inhoudsindicatie

Verweerster zou op verzoek van klaagster een klacht tegen mr. R. indienen, daar mr. R. termijnen zou hebben laten verstrijken en andere fouten zou hebben gemaakt tijdens de behandeling van klaagsters zaak. Klaagster heeft echter haar opdracht aan verweerster op 21 december 2010 beëindigd, toen de klacht nog niet was ingediend, maar de termijn voor het indienen van de klacht nog niet was verstreken Na de beëindiging van de opdracht stond het verweerster niet langer vrij namens klaagster op te treden c.q. de klacht in te dienen. Verweerster heeft de opvolgend advocaat geïnformeerd over het indienen van de klacht tegen mr. R. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien dat verweerster terzake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 4 maart 2014 met kenmerk K346 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster in de periode van maart 2009 tot december 2010 bijgestaan in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding.

1.2 Bij brief van 1 oktober 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

  a. heeft nagelaten namens klaagster een klacht in te dienen tegen haar vorige advocaat, mr. R., terwijl zij dit wel heeft toegezegd;

  b. klaagsters alimentatie onjuist heeft berekend;

  c. de hoogte van klaagsters hypotheek onjuist heeft berekend;

  d.  zonder dat klaagster daarbij aanwezig mocht zijn een gesprek heeft gehad met haar voormalig echtgenoot en zijn advocaat, mr. D.

  e. klaagsters opvolgend advocaat, mr. V., heeft geadviseerd zijn werkzaamheden in klaagsters zaak neer te leggen en klaagster heeft geadviseerd naar een notaris te gaan.

 

3. BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Klaagster heeft gesteld dat verweerster wegens het tijdsverloop niet in haar belang wordt geschaad, nu sinds de beëindiging van de opdracht diverse procedures tussen klaagster en verweerster hebben plaatsgevonden en verweerster er derhalve op bedacht kon zijn dat klaagster een klacht tegen haar zou indienen. Nu ook verweerster geen zelfstandig beroep heeft gedaan op het tijdsverloop en er geen drie jaar zijn verstreken sedert de beëindiging van de opdracht en de indiening van de klacht, is de klacht ontvankelijk.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.3 Verweerster zou op verzoek van klaagster een klacht tegen mr. R. indienen, daar mr. R. termijnen zou hebben laten verstrijken en andere fouten zou hebben gemaakt tijdens de behandeling van klaagsters zaak. Het moment van indienen van een zodanige klacht is een paar keer verschoven en uiteindelijk zegde verweerster toe dat uiterlijk 31 december 2010 te zullen doen. Klaagster heeft echter haar opdracht aan verweerster op 21 december 2010 beëindigd, toen de klacht nog niet was ingediend, maar de termijn voor het indienen van de klacht nog niet was verstreken Na de beëindiging van de opdracht stond het verweerster niet langer vrij namens klaagster op te treden c.q. de klacht in te dienen. Verweerster heeft de opvolgend advocaat geïnformeerd over het indienen van de klacht tegen mr. R. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien dat verweerster terzake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

3.3 Uit de stukken blijkt dat verweerster wel degelijk aan klaagster heeft uitgelegd hoe de door haar ingeschakelde drs. O, tot de berekening van de hypotheek en de alimentatie is gekomen. Het lag vervolgens op de weg van klaagster indien deze uitleg voor haar onduidelijk was dan wel dat zij van mening was dat deze berekeningen onjuist waren. Dit laatste is gesteld noch gebleken.

Ten aanzien van klachtonderdelen d en e

3.4 Klaagster en verweerster nemen ten aanzien van deze klachtonderdelen tegenstrijdige standpunten in. Bij gebrek aan schriftelijke stukken die het standpunt van klaagster onderbouwen, kunnen de standpunten van klaagster niet worden vastgesteld.

3.5 Voor zover klaagster beoogt te klagen over door haar geleden schade door toedoen van verweerster, dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. De tuchtrechter is terzake niet bevoegd een oordeel te geven.

3.7 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met e kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met e als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 25 maart 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.