Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:296

Zaaknummer

ZWB 296 - 2014

Inhoudsindicatie

Indien de gewraakte uitlatingen al zouden zijn gedaan; geen sprake van grievende uitlatingen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 26 november 2014

in de zaak ZWB 296-2014

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

 

verweerster

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 5 november 2014 met kenmerk K14-087 , door de raad ontvangen op 6 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1         Verweerster heeft haar cliënt, verder te noemen X, in twee strafzaken bijgestaan. In de eerste strafzaak heeft op 18 november 2013 een zitting bij de politierechter plaatsgevonden. In deze zaak werd X verdacht van bedreiging van klaagster en de heer K.. Klaagster en de heer K. hebben zich in deze strafzaak als benadeelde gemeld en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De politierechter heeft X bij vonnis dd. 18 november 2013 veroordeeld tot een geldboete en tevens bepaald dat X aan klaagster een bedrag ad € 250,00 schadevergoeding diende te betalen. In de tweede strafzaak -waarin X werd verdacht van bedreiging van de heer K.- heeft op 25 april 2014 een zitting plaatsgevonden. In deze zaak heeft de heer K. zich als benadeelde gemeld en een vordering tot schadevergoeding ingediend. Tijdens de zitting is door de politierechter een bemiddelingspoging gedaan en zijn er formulieren uitgereikt aan partijen om te komen tot een bemiddeling.

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

1. verweerster zich tijdens de zitting van 18 november 2013 heeft omgedraaid naar klaagster en de heer K. en heeft gezegd : “Ze zien er niet uit als slachtoffers”;

2.  verweerster klaagster en de heer K. na de zitting dd. 18 november 2013 met opgestoken vinger heeft gewaarschuwd dat zij haar cliënt niet meer moesten lastig vallen;

3.  verweerster na de zitting dd. 25 april 2014 tegen klaagster heeft gezegd dat zij “de hoofdpersoon” was en dat “klaagster ook formulieren had moeten krijgen”, terwijl klaagster geen partij, maar slachtoffer was.

 

 

3.            VERWEER   

3.1         Verweerster heeft ter zitting het standpunt van haar cliënt verwoord. Verweerster kan zich de door klaagster vermelde opmerking niet herinneren. Verweerster sluit een opmerking in deze trant niet uit, maar zij heeft zich nimmer tot klaagster en de heer K. persoonlijk gericht. Verweerster kan dat ook niet hebben gedaan, aangezien zij beiden niet kende. Er waren op de publieke tribune om en nabij vijftien voor verweerster onbekende buurtbewoners van haar cliënt aanwezig.

3.2         Verweerster diende bij het verlaten van het gerechtsgebouw op 18 november 2013 een groep buurtbewoners, die voor de uitgang van het gebouw stonden te passeren. Verweerster heeft nimmer met opgestoken vinger waarschuwingen geuit aan het adres van klaagster en de heer K.. Zij heeft enkel de opmerking gemaakt dat zij hoopte dat de buurtbewoners elkaar in het vervolg niet meer lastig zouden vallen en elkaar met rust zouden laten.

3.3         Verweerster was op 25 april 2014 aanwezig bij de behandeling van een tweede strafzaak van X. Tijdens deze zaak heeft de politierechter aangedrongen op mediation. Verweerster heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij ook optrad voor cliënt Y, eveneens een buurtbewoner, en dat het haar goed leek dat ook in deze zaak een mediationtraject zou worden opgestart. Dit verzoek werd door de politierechter gehonoreerd. In deze zaak had klaagster aangifte gedaan en zich gemeld als benadeelde partij. Verweerster heeft ten overstaan van de politierechter gevraagd of klaagster aanwezig was in de zaak zodat zij ook een formulier in ontvangst kon nemen. Hierop volgde geen reactie. Bij het verlaten van de zaal bleek dat klaagster wel aanwezig was. Verweerster heeft toen het formulier, dat zij kort daarvoor van de politierechter had ontvangen, aan klaagster overhandigd, met de mededeling dat dit formulier voor haar bestemd was, aangezien zij in deze kwestie ook partij was. Verweerster heeft nimmer gezegd dat klaagster de hoofdpersoon in deze zaak was.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij  de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Het staat een advocaat voorts niet vrij om zich nodeloos grievend jegens de wederpartij van zijn cliënt uit te laten. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

 

4.3         Klaagster beklaagt zich erover dat verweerster zich tegen haar en de heer K. persoonlijk heeft gericht en het volgende heeft gezegd : ”Ze zien er niet uit als slachtoffers”. Verweerster betwist deze opmerking aan het adres van klaagster en de heer X te hebben gericht. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent hetgeen is voorgevallen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval, zodat alleen al op grond hiervan het eerste onderdeel van de klacht niet tot gegrondheid kan leiden. Daarnaast overweegt de voorzitter dat de gewraakte uitlating, ook al zou deze door verweerster zijn gedaan, niet als onnodig grievend kan worden aangemerkt; noch is klaagster hierdoor nodeloos in haar belangen geschaad. Ook op deze grond kan het eerste onderdeel niet tot gegrondheid leiden.

4.4         Hetgeen de voorzitter onder 4.3. heeft overwogen geldt eveneens ten aanzien van het tweede en het derde onderdeel van de klacht. Ook in deze lopen de lezingen van klaagster en verweerster  omtrent hetgeen is voorgevallen uiteen en kunnen de gewraakte uitlatingen evenmin als onnodig grievend worden aangemerkt; noch is klaagster daardoor in haar belangen geschaad.

4.5         De voorzitter komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt en zal de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afwijzen

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

 

wijst de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 26 november 2014.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2014

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klager

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-   Brabant. 

 

 

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.