Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:261
Zaaknummer
14-237A en 14-238A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaten wederpartij over onjuistheden in sommatiebrief en in schriftelijke getuigenverklaring kennelijk ongegrond. Klacht over tegenstrijdig belang van de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 06 oktober 2014
in de zaak 14-237A en 14-238A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
advocaat te
verweerder in de zaak 14-237A
en
advocaat te
verweerder in de zaak 14-238A
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 4 september 2014 met kenmerk 4014-0198, (in de zaak 14-237A) en 4014-0199 (in de zaak 14-238A), door de raad ontvangen op 4 september 2014 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster is minderheidsaandeelhouder van IP Bank B.V. Verweerders treden op als advocaat van de IP Bank B.V. alsmede van de vennootschap CGE B.V. CGE B.V. heeft een meerderheidsbelang in IP Bank B.V. Bestuurders van IP Bank B.V. zijn dezelfde personen als de bestuurders van CGE B.V.
1.3 Tussen klaagster en CGE B.V. is sprake van een geschil met betrekking tot de overname van enig belang van klaagster in IP Bank B.V. door CGE B.V.
1.4 Klaagster heeft in eerste instantie, bij brief van 24 februari 2014 de deken verzocht om verweerders op te dragen zich terug te trekken als advocaat van IP Bank B.V. Nadat de deken klaagster heeft medegedeeld geen aanleiding te zien voor de door haar gevraagde handelwijze, heeft klaagster bij brief van 6 maart 2014 de onderhavige klacht ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) valse verdachtmakingen of valse beschuldigingen uitten aan het adres van klaagster, teneinde haar een geldelijke vergoeding ten behoeve van CGE Bank B.V. af te dwingen;
b) namens IP Bank B.V. een juridische procedure aan spannen tegen klaagster hetgeen willens en wetens in strijd was met de statuten van IP Bank B.V., nu deze procedure niet in het belang van IP Bank B.V. wordt gevoerd;
c) in de genoemde procedure namens IP Bank B.V. valse verklaringen in het geding hebben gebracht;
2.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a) stelt klaagster dat verweerders namens CGE B.V. een brief hebben gezonden waarin onjuistheden staan. Het is op grond van deze onjuistheden dat verweerders namens CGE B.V. een vergoeding vorderen van klaagster.
2.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klaagster dat de procedure die verweerders namens IP Bank B.V. voeren, namelijk ter beëindiging van de overeenkomst met twee distributeurs van IP Bank B.V., niet in het belang is van IP Bank B.V. De procedure is, zo stelt klaagster, uitsluitend in het belang van CGE B.V., omdat deze vennootschap ook distributeur is van IP Bank B.V. en met de procedure diens positie wordt versterkt.
2.4 Ter toelichting op klachtonderdeel c) stelt klaagster dat verweerders ten onrechte een verklaring van een voormalige aandeelhouder van IP Bank B.V. hebben overgelegd, terwijl zij wisten althans konden weten dat deze verklaring onjuist was.
3 VERWEER
3.1 Verweerders betwisten de drie klachtonderdelen. Zij verwijzen naar de advocatuurlijke vrijheid die zij hebben als advocaat van de wederpartij van klaagster. Zij beroepen zich voorts op de niet-ontvankelijkheid van klaagster in klachtonderdeel b), nu het niet aan klaagster is om zich te beklagen over een eventueel strijdig belang van verweerders ten opzichte van hun cliënten. Hetzelfde geldt voor een klacht over het eventuele bestaan van strijdigheid met de statuten van hun cliënten, vanwege het optreden van de advocaten. Vervolgens wijzen verweerders op het feit dat zij de inhoud van de in het geding gebrachte verklaring zorgvuldig hebben gecontroleerd en er vanuit mogen gaan dat de verklaringen juist zijn.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft het handelen van verweerders als advocaten van klaagsters wederpartij. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op een wijze die hen passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van de cliënt strekken onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal het handelen van verweerders aan de hand van deze maatstaf toetsen.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter dat het verweerders vrijstond om in hun brief aan klaagster, namens CGE B.V. als hun cliënte, bepaalde stellingen en daarop gebaseerde vorderingen te formuleren. Het is niet aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter om een oordeel te vellen over het geschil dat klaagster en CGE B.V. verdeeld houdt. Ook overigens is het de voorzitter niet gebleken dat verweerders met hun handelwijze de hiervoor onder 4.1 genoemde grenzen aan de advocatuurlijke vrijheid hebben overschreden. Op grond van het voorgaande is klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b), over de door klaagster gestelde belangenverstrengeling van verweerders namens IP Bank B.V. een procedure tegen derden in te stellen die uitsluitend in het belang van haar aandeelhouder CGE B.V. zou zijn, stelt de voorzitter dat klaagster geen partij is in de door haar genoemde procedure. Dat verweerders in dit verband niet zouden hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de opdracht van het bestuur van IP Bank B.V. uit te voeren en door de procedure aanhangig te maken, is niet gebleken. Op grond van het voorgaande heeft klaagster geen eigen belang bij klachtonderdeel b) en zal klaagster kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klachtonderdeel b).
4.4 Tegenover klachtonderdeel c), inhoudend het verwijt dat verweerders een verklaring van een derde hebben overgelegd waarvan zij wisten of behoorden te weten dat deze onjuistheden bevatte, stellen verweerders die verklaring op betrouwbaarheid te hebben getoetst en dat deze verklaring als bewijs in een procedure kon dienen.
4.5 Ook voor deze verklaring (en daarmee voor dit klachtonderdeel) geldt dat het niet aan de tuchtrechter is om zich een zelfstandig oordeel te vormen over de discussie tussen partijen die zich in het kader van een civiele procedure heeft afgespeeld. Het is aan de civiele rechter om de door beide partijen overgelegde bewijsmiddelen te beoordelen.
4.6 Overigens is de voorzitter op voorhand niet gebleken dat de verklaring, waar dit klachtonderdeel op ziet, onjuistheden bevat. Dat verweerders ten aanzien van deze verklaring de hiervoor onder 4.1 genoemde grenzen aan de advocatuurlijke vrijheid hebben overschreden is daarom evenmin gebleken. Ook klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond.
4.7 Op grond van het voorgaande en met gebruikmaking van artikel 46g Advocatenwet, verklaart de voorzitter de onderdelen a) en c) kennelijk ongegrond en verklaart de voorzitter klaagster in klachtonderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond;
- verklaart klaagster in klachtonderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 06 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 06 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.