Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-11-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:287
Zaaknummer
R. 4644/14.229
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft klager op 9 maart 2010 nogmaals laten weten dat zij geen kans zag met succes een procedure voor klager te voeren en dat zij haar werkzaamheden voor klager in de litigieuze zaak beëindigt. Klager heeft op 17 juni 2014, ruim vier jaar later de klacht ingediend, zonder dat hij voor dit tijdsverloop een rechtvaardigingsgrond heeft aangevoerd.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk niet-ontvankelijk
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van16 oktober 2014 met kenmerk R 2014/84 ml, door de raad ontvangen op 17 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 In 2003 heeft klager een overeenkomst gesloten met een kabelexploitant, hierna X.
1.3 Naar het oordeel van klager was sprake van wanprestatie aan de zijde van X, zodat hij datzelfde jaar de overeenkomst met dat bedrijf heeft ontbonden. Klager heeft daartoe een brief aan X gezonden.
1.4 Ondanks klagers brief bleef X maandelijks bedragen van zijn rekening innen. Pogingen om die inhoudingen gestaakt te krijgen dan wel pogingen om X tot terugbetaling te krijgen, zijn niet geslaagd.
1.5 In de periode na 2003 is X overgenomen door Y, althans is Y de nieuwe naam geworden van klagers kabelexploitant.
1.6 Klager heeft zich in augustus 2009 tot verweerster gewend.
1.7 Verweerster heeft voor klager met Y gecorrespondeerd. Y heeft aan verweerster het aanbod voorgelegd om één jaar abonnementsgeld aan klager te restitueren.
1.8 Verweerster heeft klager bij brief van 14 januari 2010 dringend geadviseerd het voorstel te accepteren, omdat zij de kans groot achtte dat een in te stellen vordering bij de rechtbank minder zou opleveren.
1.9 Bij brief van 9 maart 2010 heeft verweerster klager laten weten geen vordering bij de rechtbank voor klager in te stellen en de zaak gereed te maken voor overdracht. Daarbij heeft verweerster een lijst vermeld van advocaten inclusief adres en telefoonnummer, die zaken op het gebied van contractenrecht behandelen.
1.10 Bij brief van 17 juni 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij klagers zaak niet heeft behandeld, maar slechts heeft gerekt. Zij heeft wel de eigen bijdrage geïncasseerd die klager verschuldigd was, maar haar werkzaamheden niet afgerond. Klager meent dat verweerster een procedure had moeten beginnen en dat zij zich daaraan had verbonden. Klager is van mening dat verweerster wanprestatie heeft gepleegd en de door klager betaalde eigen bijdrage aan klager terug moet betalen.
3 BEOORDELING
3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.
3.2 In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.
3.3 Dat past ook in de lijn van het Wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet. In dit voorstel wordt een nieuw artikel 46 g Advocatenwet bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
3.4 In het onderhavige geval heeft klaagster verweerder op 9 maart 2010 nogmaals laten weten dat zij geen kans zag met succes een procedure voor klager te voeren en dat zij haar werkzaamheden voor klager in de litigieuze zaak beëindigt. Klager heeft op 17 juni 2014, ruim vier jaar later de klacht ingediend, zonder dat hij voor dit tijdsverloop een rechtvaardigingsgrond heeft aangevoerd.
3.5 Gelet op het vorenstaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 13 november 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.