Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:207

Zaaknummer

ZWB 162 - 2004

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij klaagster er niet over geïnformeerd heeft dat hij niet langer werkzaam is voor zijn voormalige kantoor, onnodige vertraging bij de behandeling van de zaak van klaagster heeft veroorzaakt, zijn beloften niet is nagekomen en niet of nauwelijks bereikbaar is. Niet komen vast te staan dat verweerder klaagster willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd over de stand van zaken noch dat hij te laat en voor een te hoog bedrag heeft gedeclareerd. Omdat in parallel behandelde zaak reeds maatregel is opgelegd wordt in deze zaak afgezien van opleggen maatregel.

Inhoudsindicatie

Klacht ged. gegrond; geen maatregel

Uitspraak

Beslissing van 1 september2014

     in de zaak ZWB162-2014

naar aanleiding van de klachtvan:

 

 

 

klaagster

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 11 juni 2014 met kenmerk K14-036heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Ter zitting van 14 juli 2014 zijn klaagster, vergezeld van haar gemachtigde de heer B., en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mr.P.,  verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 11 juni 2014 met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Omstreeks oktober 2011 heeft klaagster verweerder verzocht haar bij te staan in een geschil met haar ex-echtgenoot. In januari 2013 heeft verweerder het kantoor waaraan hij tot op dat moment was verbonden, verlaten. Verweerder heeft klaagster hiervan niet op de hoogte gesteld. Klaagster beschikte niet over verweerders nieuwe contactgegevens en kon verweerder niet bereiken.

 

2.2      Toen klaagster weer contact kreeg met verweerder bleek dat klaagsters dossier was achtergebleven op verweerders vorige kantoor. Verweerder heeft het dossier op 12 augustus 2013 opgevraagd bij zijn oude kantoor waarna hij klaagster op 5 september 2013 heeft bericht dat hij het dossier weer in zijn bezit had.  Op 25 september 2013 heeft verweerder klaagster bericht dat hij de advocaat van klaagsters wederpartij zou vragen of hij nog wel voor klaagsters wederpartij optrad. Op 2 oktober 2013 heeft verweerder zijn declaratie aan klaagster gestuurd ten bedrage van € 1.200,--. Klaagster heeft deze declaratie voldaan. Op 26 november 2013 deelde verweerder klaagster mede dat de advocaat van klaagsters wederpartij nog steeds voor klaagsters wederpartij optrad.

 

2.3      Verweerder was steeds moeilijk bereikbaar voor klaagster en reageerde regelmatig niet op verzoeken om contact op te nemen. Op 8 februari 2014 heeft klaagster het vertrouwen in verweerder opgezegd en hem verzocht om het dossier aan haar te doen toekomen. Ondanks herhaalde verzoeken heeft verweerder hieraan geen gehoor gegeven.

 

 

3          KLACHT

 

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:          

                        1.    klaagster er niet over geïnformeerd heeft dat hij niet langer werkzaam is voor zijn voormalige kantoor;

2.    onnodige vertraging bij de behandeling van de zaak van klaagster heeft veroorzaakt;

3.    zijn beloften niet is nagekomen;

4.    klaagster willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd over de stand van zaken;

5.    niet of nauwelijks bereikbaar is;

6.    te laat en voor een te hoog bedrag heeft gedeclareerd.

 

3.2      Toelichting:

Verweerder was niet goed bereikbaar en de behandeling van de zaak heeft onnodig vertraging opgelopen door verweerders toedoen. Het was verweerders verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij het dossier tijdig tot zijn beschikking had nadat hij zijn voormalige kantoor had verlaten. Verweerder heeft gezegd dat hij naar het deurwaarderskantoor zou gaan om een procedure op te starten, maar uit informatie van het deurwaarderskantoor blijkt dat verweerder dit niet heeft gedaan. Verweerder heeft klaagster hierover foutief geïnformeerd. De declaratie die verweerder aan klaagster heeft gestuurd was op zich niet te hoog, maar kwam wel te laat, want klaagsters geld was toen al op.                   

 

4          VERWEER

 

4.1      De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 worden erkend. De klachtonderdelen 4 en 6 worden betwist.

 

4.2      Verweerder heeft klaagster niet willens en wetens onjuist geïnformeerd over de stand van zaken. Anders dan klaagster stelt heeft verweerder wel degelijk contact gehad met de deurwaarder over de tenuitvoerlegging van de akte van verdeling. De deurwaarder was echter van mening dat de akte van verdeling niet specifiek genoeg was om te executeren.

 

4.3      Klaagsters stelling dat de declaratie te laat is verzonden is onjuist. Verweerder kwam op een gegeven moment tot de ontdekking dat er nog geen declaratie was verzonden en heeft toen alsnog een declaratie verzonden.

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5

Verweerder heeft de juistheid van de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 erkend. Aldus is vast komen te staan dat verweerder klaagster er niet over geïnformeerd heeft dat hij niet langer werkzaam was voor zijn voormalige kantoor, dat hij onnodige vertraging bij de behandeling van de zaak van klaagster heeft veroorzaakt, dat hij zijn beloften niet is nagekomen en dat hij niet of nauwelijks bereikbaar was voor klaagster.

 

5.2      Van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn cliënten op de hoogte brengt wanneer hij op een ander adres of telefoonnummer bereikbaar zal zijn. Zowel een goede bereikbaarheid als het naar behoren reageren op verzoeken zijn van wezenlijk belang voor het vertrouwen in de advocatuur. Ten gevolge van verweerders nalatigheid heeft de behandeling van klaagsters zaak vertraging opgelopen. De raad is op basis van het voorgaande van oordeel dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De raad zal de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 derhalve gegrond verklaren.

 

5.3      Klachtonderdeel 4

Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerder klaagster willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd over de stand van zaken. Verweerder heeft de stelling van klaagster, dat verweerder haar onjuist heeft geïnformeerd over zijn contact met het deurwaarderskantoor, uitdrukkelijk betwist. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ter zake dit onderdeel van de klacht niet het geval. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

 

5.4      Klachtonderdeel 6

Ter zitting heeft klaagster verklaard dat de declaratie niet zo zeer te hoog was, maar dat verweerder de declaratie te laat heeft verzonden omdat klaagsters geld op het moment van verzending van de declaratie al op was. De raad is van oordeel dat het gegeven dat de declaratie op een voor klaagster ongelegen moment kwam niet de conclusie rechtvaardigt dat de declaratie te laat is verzonden, noch dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

 

5.5     De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 gegrond en de klachtonderdelen 4 en 6 ongegrond moeten worden verklaard.

 

              6        MAATREGEL

          6.1     I n de zaak ZWB100-2014, waarin vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan, is verweerder naar aanleiding van een door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant ingediend dekenbezwaar wegens soortgelijke tuchtrechtelijke verwijten veroordeeld tot een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar.

          6.2     De raad is van oordeel dat kan worden volstaan met de in de zaak ZWB100-2014 opgelegde maatregel, zodat de raad in de onderhavige zaak afziet van het opleggen van een maatregel.

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart de klachtonderdelen 4 en 6 ongegrond;

2.    verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 gegrond en ziet ter zake af van het opleggen van een maatregel.

 

 

Aldus gegeven doormr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, M.B.Ph. Geeraedts, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2014.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-       klaagster

-       verweerder

-       de deken in het arrondissementZeeland-West-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-              verweerder

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en, voor zover de klacht ongegrond is verklaard, tevens door:

-           klaagster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

 

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl