Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:198
Zaaknummer
14-162NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding redelijke klachttermijn, deels kennelijk ongegrond. Vrijheid van handelen.
Uitspraak
Beslissing van 22 juli 2014
in de zaak 14-162NH
naar aanleiding van de klacht van:
mr.
klager
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 23 juni 2014 met kenmerk td/md/13-403, door de raad ontvangen op 24 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft een conflict gehad met zijn buurman over de grond van hun woningen, in verband waarmee diverse rechtszaken zijn gevoerd. De buurman van klager werd bijgestaan door verweerder.
1.3 In het kader van het conflict tussen klager en zijn buurman heeft op 2 december 2005 een kort geding plaatsgevonden voor de rechtbank te Alkmaar, waarbij de vorderingen van de buurman van klager zijn afgewezen. Vervolgens is verweerder namens zijn cliënt een bodemprocedure gestart, waarbij de buurman van klager (grotendeels) in het gelijk is gesteld. Klager heeft van het vonnis van 3 december 2008 hoger beroep ingesteld. Ter zitting van 26 november 2010 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, waarbij partijen een nieuwe erfgrens zijn overeengekomen en klager voorts heeft ingestemd met het intrekken van de door hem jegens zijn buurman gedane strafrechtelijke aangiften.
1.4 Bij brief van 18 april 2012 aan verweerder heeft klager zich over verweerder beklaagd. Verweerder heeft op deze klachtbrief niet gereageerd.
1.5 Bij brief met bijlagen van 26 oktober 2013 heeft klager zijn onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a. in de periode 2005-2009 – wetende dat zijn cliënt te kwader trouw handelde – van klager eiste zich aan de oude kadastrale grens te houden en de rechters met leugens en malversaties tot een voor zijn cliënt gunstige uitspraak heeft trachten te bewegen;
b. tijdens de bijstand aan zijn cliënt ter zitting van 26 november 2010 heeft verzuimd om het gerechtshof te informeren over “zijnerzijds gebleken misverstanden” en voorts als voorwaarde voor een schikking heeft gesteld dat klager zijn strafrechtelijke aangiften tegen de cliënt van verweerder zou intrekken.
2.2 Ter toelichting stelt klager dat verweerder zich herhaaldelijk leugenachtig heeft uitgelaten, zich heeft bediend van valse verklaringen en klager tegen beter weten in heeft beschuldigd van “landjepik”.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich beroepen op overschrijding van de redelijke termijn voor indiening van de onderhavige klacht en geconcludeerd dat klager
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor het overige heeft verweerder de verweten gedragingen betwist en gesteld dat de klachten ongegrond zijn.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter overweegt als volgt. In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn niet tegenover de tuchtrechter behoeft te verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de ernst van de klacht, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na het tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij wordt door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt in beginsel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden, waarvan op grond van de omstandigheden van het geval kan worden afgeweken.
4.2 Het handelen van verweerder waarover klager zijn beklag doet, ziet op handelen van verweerder in de periode 2005-2009. Nu tussen dit handelen en het indienen van de klacht meer dan drie jaren zijn verstreken hoefde verweerder in beginsel geen rekening te houden met een klacht van klager. Klager heeft niet of onvoldoende gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend Daarom is zijn klacht kennelijk
niet-ontvankelijk. Overigens merkt de voorzitter op dat niet gebleken is dat de verwijten terecht zijn, zodat klachtonderdeel a) tevens kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Klager stelt ook het handelen van verweerder ter zitting bij het Gerechtshof te Amsterdam op 26 november 2010 ter discussie, welk handelen nog binnen de hiervoor genoemde termijn van drie jaren heeft plaatsgevonden. Klager verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd om het gerechtshof te informeren over “zijnerzijds gebleken misverstanden” en voorts dat hij als voorwaarde voor een schikking heeft gesteld dat klager zijn strafrechtelijke aangiften tegen de cliënt van verweerder zou intrekken, waarmee klager heeft ingestemd. Klager is in zoverre in zijn klacht ontvankelijk.
4.4 De klacht ziet op het handelen van de advocaat van de wederpartij.
4.5 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht beoordelen aan de hand van voormelde maatstaf.
4.6 Uit de toelichting op de klacht maakt de voorzitter op dat klager van mening was dat het op de weg van verweerder had gelegen om bij aanvang van de zitting het gerechtshof te informeren over het feit dat hij de rechtbank en het gerechtshof met gebruikmaking van vals bewijs en/of leugens verkeerd had voorgelicht. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij in de procedure vals bewijs en/of leugens zou hebben toegepast en heeft onderstreept dat hij in zijn rol van advocaat van de wederpartij het standpunt van zijn cliënt heeft uitgedragen. Dat verweerder daarbij feiten zou hebben geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen dan wel zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten, is de voorzitter niet gebleken. Evenmin kan verweerder worden aangerekend dat hij in het kader van een schikking als voorwaarde heeft gesteld dat de strafrechtelijke aangiften tegen zijn cliënt werden ingetrokken. Het klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a;
- verklaart klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 22 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.