Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:109
Zaaknummer
14-085A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van wederpartij. Kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 24 april 2014
in de zaak 14-085A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager,
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam,
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 25 maart 2014, met kenmerk 4014-0064, door de raad ontvangen op 27 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft een geschil met de cliënten van verweerder, die huurders zijn van klager. Verweerder heeft de behandeling van de zaak overgenomen van zijn (voormalige) kantoorgenote mr. B.
1.3 Mr. B heeft indertijd klager gesommeerd om te stoppen met het stalken van haar cliënte of cliënten. Dit met de mededeling dat als klager geen gevolg geeft aan de sommatie, hij zal worden gedagvaard. De sommatie is niet gevolgd door een dagvaarding.
1.4 In vervolg op de correspondentie van mr. B heeft verweerder klager op 21 december 2013 een brief geschreven.
1.5 Bij brief van 22 januari 2014, met bijlage, aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerder.
1.6 Tegen mr. B heeft klager ook een klacht ingediend. De feiten en gronden daarvan waren vrijwel identiek aan die van de onderhavige klacht. De klacht tegen mr. B is op 10 maart 2014 door de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline kennelijk ongegrond verklaard (zaak nr. 14-031A).
2 KLACHT
2.1 De klacht tegen verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in of door zijn brief aan klager van 21 december 2013:
a) heeft getracht, zonder redelijk doel en gebaseerd op onwaarheid, klagers vrijheid te beperken door te dreigen met het uitbrengen van dagvaardingen ten behoeve van een straatverbod en contactverbod voor klager; verweerder grondt het contact- en straatverbod op “stalking”, terwijl klager slechts één ontmoeting met verweerders cliënte heeft gehad.
b) klager in het ongewisse heeft gelaten, nu klager niet weet of hij al dan niet wordt gedagvaard;
c) klager heeft gedwongen om tijd, moeite en geld te spenderen ten behoeve van zijn verdediging naar aanleiding van de voortzetting door verweerder van de tactiek van zijn voorgangster;
d) weigert de inhoud te openbaren van de aangiften die zijn cliënten tegen klager zouden hebben gedaan of kopieën van de aangiften aan klager te verstrekken, zodat klager moet aannemen dat deze aangiften, als zij al bestaan, onwaarheid bevatten en dat verweerder klager sommeert op grond van onwaarheid.
3 BEOORDELING
3.1 Nu de klacht is gericht tegen verweerder als advocaat van klagers wederpartijen stelt de voorzitter bij de beoordeling van de klacht voorop dat een advocaat, volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline, een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt, zulks in overleg met zijn cliënt. Deze vrijheid is niet absoluut. Deze wordt onder meer beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) constateert de voorzitter dat verweerder in zijn brief van 21 december 2013 aan klager heeft geschreven dat zijn cliënten er, zolang zij gevrijwaard blijven van ongepaste benadering van de zijde van klager, voor kiezen om de dagvaardingen ter zake van het straatverbod “op de plank te laten liggen”. Deze mededeling en ook de overige inhoud van de brief van verweerder valt binnen de hiervoor genoemde, volgens vaste rechtspraak bestaande vrijheid van een advocaat. Verweerder heeft slechts standpunten en voornemens van zijn cliënten aan klager overgebracht. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.
3.3 Zodoende verklaart de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.
3.4 Tegenover het verwijt in klachtonderdeel b), dat verweerder klager in het ongewisse heeft gelaten over het al dan niet dagvaarden van klager, heeft verweerder gesteld dat hij juist duidelijkheid heeft gegeven: er zal geen dagvaarding worden uitgebracht zolang klager de cliënten van verweerder niet op ongepaste wijze benadert. De voorzitter is van oordeel dat meer duidelijkheid van een advocaat tegenover de wederpartij van zijn cliënten niet behoeft te worden verwacht. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënten overgebracht en daarbij de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel.
3.5 Klachtonderdeel b) is daarom ook kennelijk ongegrond.
3.6 Met betrekking tot klachtonderdeel c), inhoudend dat verweerder klager heeft gedwongen om zijn verdediging ter hand te nemen, geldt dat verweerder naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden. Dat klager naar aanleiding van de brief van 21 december 2013 of andere uitingen van verweerder bepaalde handelingen, zoals het raadplegen van een advocaat, heeft verricht maakt dat niet anders. Daarbij geldt dat het aan klager was om te bepalen welke handelingen hij nodig achtte en of hij daarvoor kosten wilde maken.
3.7 Op grond van het voorgaande is ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.
3.8 Met betrekking tot klachtonderdeel d) stelt de voorzitter vast dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn cliënten tegen klager aangifte hebben gedaan wegens inbraak ofwel illegale ontruiming. Verweerder meent dat hij niet de bevoegde of aangewezen persoon is om klager daarvan kopie te verstrekken en heeft klager de agenten en het politiebureau genoemd waar hij navraag kan doen. Dit is naar het oordeel van de voorzitter een redelijk standpunt van verweerder, die immers primair de belangen van zijn cliënten behartigt en niet die van klager. Aldus heeft verweerder geen tuchtrechtelijke grenzen overschreden en moet ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond worden verklaard.
3.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 24 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.