Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:236

Zaaknummer

R. 4597/14.182

Inhoudsindicatie

Klaagster was op 9 oktober 2013 tot betaling van de eigen bijdrage overgegaan, alleen zijn deze betalingen teruggestort door haar bank doordat het  IBAN nummer dat haar door verweerder was verstrekt, niet klopte. Verweerder heeft gesteld dat klaagster sinds 8 november 2013 op de hoogte is van het juiste IBAN nummer. Er was nadien dan ook geen reden om niet tot betaling van de eigen bijdrage over te gaan. Dat klaagster van mening is dat verweerder gehouden is haar te compenseren vanwege de tijd die zij kwijt is geweest aan de overschrijvingen van de eigen bijdragen staat hier buiten. Verweerder heeft deze vordering betwist. Daarbij komt dat een oordeel over een vordering tot schadevergoeding  voorbehouden is aan de civiele rechter. De tuchtrechter is niet bevoegd over een dergelijke vordering een oordeel te geven.

Inhoudsindicatie

klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K194 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Verweerder heeft drie zaken voor klaagster behandeld op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft drie declaraties aan klaagster doen toekomen ter zake de door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdragen.

1.2 Klaagster beschikte over een rechtsbijstandverzekering.

1.3 Bij brief van 28 maart 2013 heeft klaagster verweerder geschreven dat zij bij het eerste gesprek met verweerders secretaresse heeft aangegeven dat  een van de zaken (een EHRM zaak) op basis van een toevoeging diende te worden behandeld omdat erfrechtkwesties buiten de rechtsbijstandverzekering zouden vallen.

1.4 Klaagster heeft zich naderhand op het standpunt gesteld, dat verweerder de eigen bijdrage bij haar rechtsbijstandverzekering diende te declareren.

1.5 Bij brieven van 30 augustus en 8 oktober 2013 heeft verweerder klaagster verzocht over te gaan tot betaling van de opgelegde eigen bijdragen. Voorts heeft verweerder klaagster bericht dat, indien zij van mening is dat een zaak onder haar rechtsbijstandverzekering valt, zij zelf contact dient op te nemen met haar rechtsbijstandsverzekeraar. Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat de eventuele weigering door de rechtsbijstandsverzekering om de werkzaamheden van verweerder te vergoeden, niet voor zijn rekening komt.

1.6 Op 27 januari en 13 februari 2014 heeft verweerder klaagster gesommeerd tot betaling van zijn declaraties ad € 180,-- over te gaan.

1.7 Klaagster heeft twee van de drie declaraties voldaan.

1.8 Bij brief van 2 maart 2014 heeft klaagster de bemiddeling ingeroepen van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden en heeft vervolgens een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder, dat hij:

a) onnodig een toevoeging heeft aangevraagd;

b) heeft geweigerd de door klaagster bestede tijd aan het regelen van de betalingen van twee eigen bijdragen te compenseren. Verweerder zou een onjuist IBAN nummer aan klaagster hebben doorgegeven en hiervoor geen excuus hebben aangeboden.

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Uit de stukken in het dossier kan worden opgemaakt dat verweerder drie zaken voor klaagster heeft behandeld, waaronder één zaak bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In die laatste zaak bestaat discussie over betaling van de eigen bijdrage. Klaagster is van mening dat verweerder zich hiervoor diende te wenden tot haar rechtsbijstandsverzekeraar, terwijl verweerder zich op het standpunt stelt dat klaagster de eigen bijdrage aan hem dient te betalen dan wel dat zij zelf met haar verzekering moet kortsluiten in hoeverre deze kosten aan haar worden vergoed. Dit laatste heeft verweerder ook meerdere malen aan klaagster bericht. Klaagster heeft niet gesteld en uit de stukken is evenmin gebleken dat haar rechtsbijstandsverzekeraar verweerder opdracht heeft gegeven de desbetreffende zaak voor klaagster te behandelen. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat klaagster de eigen bijdrage ter zake aan verweerder diende te voldoen en is het standpunt dat verweerder in dit verband heeft ingenomen niet klachtwaardig.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2 Ten aanzien van de betalingen van de eigen bijdragen voor de overige twee toevoegingen is er, voor zover uit de stukken blijkt, geen discussie over de verschuldigdheid daarvan. Klaagster was op 9 oktober 2013 reeds tot betaling hiervan overgegaan, alleen zijn deze betalingen teruggestort door haar bank doordat het  IBAN nummer dat haar door verweerder was verstrekt, niet klopte. Verweerder heeft gesteld dat klaagster sinds 8 november 2013 op de hoogte is van het juiste IBAN nummer. Er was nadien dan ook geen reden om niet tot betaling van de eigen bijdrage over te gaan. Dat klaagster van mening is dat verweerder gehouden is haar te compenseren vanwege de tijd die zij kwijt is geweest aan de overschrijvingen van de eigen bijdragen staat hier buiten. Verweerder heeft deze vordering betwist. Daarbij komt dat een oordeel over een vordering tot schadevergoeding  voorbehouden is aan de civiele rechter. De tuchtrechter is niet bevoegd over een dergelijke vordering een oordeel te geven.

3.3 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 26 augustus 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder 

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.