Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:179

Zaaknummer

14-47

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing naar aanleiding van een klacht tegen advocaat wederpartij in een erfrechtkwestie.

Uitspraak

Beslissing van 24 april 2014

in de zaak 14-47

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 26 maart 2014 met kenmerk K 13/181 door de raad ontvangen op 27 maart 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de in deze brief opgenomen inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 11.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster treedt op voor de broer van klager in een erfrechtelijke kwestie waarin (momenteel in hoger beroep) een gerechtelijke procedure aanhangig is tussen enerzijds klager en zijn zuster en anderzijds de broer van klager.

1.3    De broer van klager is benoemd tot executeur testamentair in de nalatenschap van de moeder van partijen.

1.4    Op 8 oktober 2013 heeft de advocaat van klager en zijn zuster een memorie van grieven met producties ingediend bij het gerechtshof. Als productie 45 en 46 bij die memorie werden twee klappers met kopieën van bankafschriften over de periode 2005-2007 (productie 45) en 2008-2010 (productie 46) ter griffier van het gerechtshof gedeponeerd.

1.5    In de procedure in hoger beroep heeft de advocaat van klager en zijn zuster verweerster peremptoir gesteld tegen de rol van 19 november 2013 met aanzegging akte niet-dienen. Bij brief van 28 oktober 2013 aan de roladministratie van het gerechtshof heeft verweerster hiertegen op grond van artikel 1.9 van het rolreglement bezwaar gemaakt.

1.6    Dit bezwaar is door het gerechtshof afgewezen zodat de memorie van grieven uiterlijk op 3 december 2013 door verweerster moest worden ingediend.

1.7    Bij brief (per fax verzonden) van 22 november 2013 heeft verweerster het gerechtshof verzocht  “- gezien o.a. art. 6 EVRM , artikel 12 RO en artikel 19 Rv.- om ofwel de wederpartij te gelasten de stukken alsnog als productie (bij akte) in het geding te brengen en cliënt een redelijke termijn te gunnen om daarop te reageren, dan wel de griffie op te dragen om mij omgaand (vandaag) afschriften van de betreffende stukken te verstrekken.”

1.8    De advocaat van klager en zijn zuster heeft tegen dit verzoek bezwaar gemaakt. Het gerechtshof heeft naar aanleiding van het verzoek van verweerster beslist dat haar een nader uitstel van 2 weken werd verleend zodat verweerster haar memorie van antwoord op 17 december 2013 bij het gerechtshof moest indienen.

1.9    Bij brief van 2 december 2013 heeft de klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend. Bij e-mail van 26 december 2013 heeft klager de klacht aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    afschriften van stukken te vragen die reeds in het bezit waren van haar cliënt waarmee zij onnodige kosten heeft veroorzaakt en waardoor zij klager en zijn zuster financieel benadeeld heeft terwijl daartegenover geen voordeel stond voor haar eigen cliënt;

b)    zich van onjuiste en oneigenlijke argumenten te bedienen om een uitstel te bewerkstelligen;

c)    in haar brief d.d. 28 november 2013 aan het gerechtshof waarbij zij bezwaar maakte tegen de peremptoirstelling een onjuiste indruk te wekken over de aard en inhoud van de producties 45 en 46 die bij het gerechtshof werden gedeponeerd;

d)    in de memorie van antwoord te stellen dat klager een tuchtklacht tegen haar had ingediend terwijl hiervoor geen juridische grond aanwezig was en zonder dat daarmee enig voordeel voor haar eigen cliënt kon worden behaald.

2.2    Klager vindt de argumenten die verweerster heeft aangevoerd oneigenlijk omdat de stukken die zich in de gedeponeerde ordners bevinden precies dezelfde bankafschriften zijn die de cliënt van verweerster zelf ook al in zijn bezit heeft. Volgens klager zou verweerster in enkele minuten kunnen controleren dat het om dezelfde stukken gaat. Zij heeft dus met gebruikmaking van oneigenlijke en onjuiste argumenten uitstel verkregen.

2.3    Klager stelt zich voorts op het standpunt dat verweerster door haar handelwijze zoals verwoord in klachtonderdeel d) heeft getracht hem in diskrediet te brengen. Klager voelt zich hierdoor in zijn eer en goede naam aangetast.

3    VERWEER

3.1    Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.  De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de handelwijze van verweerster aan deze maatstaf toetsen.

ad klachtonderdeel a), b) en c)

4.3    De eerste drie klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Gemeten naar de onder 4.2 weergegeven maatstaf acht de voorzitter de handelwijze van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De beginselen van goede procesorde brengen met zich mee dat in een gerechtelijke procedure zowel de rechter als de procespartijen over dezelfde stukken die aan het oordeel van de rechter onderworpen zijn moeten kunnen beschikken. Niet valt in te zien waarom verweerster niet zou mogen verzoeken  de stukken alsnog te laten vermenigvuldigen zodat kan worden nagelopen welke stukken zich precies bevinden in de twee ordners die ter griffie waren gedeponeerd. Gelet hierop zijn de klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

4.4    Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. Het is een feit dat klager een tuchtklacht tegen verweerster heeft ingediend. Niet valt in te zien waarom verweerster daarvan geen melding zou mogen maken in de memorie van antwoord. De zin in de memorie van antwoord: “Appellanten doen er alles aan om [naam cliënt verweerster] in een kwaad daglicht te stellen” acht de voorzitter niet onnodig grievend. Duidelijk is dat verweerster daarmee  slechts het standpunt en de beleving van haar cliënt heeft trachten te verwoorden. Of de door verweerster gebezigde stellingen wel of niet ter zake doende zijn en wel of niet juridisch relevant zijn in het kader van deze tuchtzaak niet relevant.

BESLISSING

Wijst de klacht af in alle onderdelen.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 24 april 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2014 per aangetekende post, per gewone post en per e-mail verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerster

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten