Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:29
Zaaknummer
14-08
Inhoudsindicatie
Dat klaagster verweerster niet zou hebben gevraagd haar op betalende basis bij te staan indien zij tijdig had geweten dat verweerster de toevoeging had kunnen overnemen is niet vast komen te staan. Van excessief declareren is geen sprake. Beide onderdelen van de klacht zijn kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 17 februari 2014
in de zaak 14-08
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 januari 2014 met kenmerk RvT 1213-0041 /LB/ml, door de raad ontvangen op 22 januari 2014, en van de daarbij gevoegde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster heeft zich in september 2010 gewend tot een advocaat, die haar op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand heeft bijgestaan bij haar echtscheidingsprocedure.
1.3 Nadat door de rechtbank te Utrecht bij beschikking van 27 oktober 2010 een voorlopige voorziening voor de duur van de echtscheidingsprocedure was bepaald, heeft klaagster zich tot verweerster gewend met wie zij op 9 november 2010 een eerste gesprek heeft gevoerd.
1.4 Bij brief van 12 november 2010 heeft verweerster aan klaagster en de moeder van klaagster bericht dat klaagster mogelijk tijdelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar dat klaagster van dit recht uitdrukkelijk afstand doet en op betalende basis van de diensten van verweerster gebruik zal maken.
1.5 In dezelfde brief heeft verweerster klaagster en haar moeder bericht dat haar honorarium in 2010 € 175,- per uur exclusief belaste en onbelaste verschotten en omzetbelasting bedraagt en dat de bureaukosten 6% van het geldende honorarium bedragen en dat de moeder van klaagster zich bereid heeft verklaard de kosten van de echtscheidingsprocedure en nevenvoorzieningen voor klaagster te voldoen.
1.6 De brief van 12 november 2010 is voor akkoord ondertekend door klaagster en haar moeder.
1.7 Op 25 oktober 2012 is een einde gekomen aan de werkzaamheden van verweerster voor klaagster.
1.8 Een andere advocaat heeft de behandeling van de zaak van klaagster overgenomen. Deze advocaat heeft klaagster weer bijgestaan op basis van (tijdelijk) door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster klaagster verkeerd heeft voorgelicht ten aanzien van de mogelijkheden tot het overnemen van een toevoeging
b) de door verweerster verrichte werkzaamheden niet in verhouding staan tot de gefactureerde bedragen.
Ter toelichting op haar klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:
2.2 Verweerster heeft haar voorgehouden dat een toevoeging niet overgenomen kan worden omdat de tweede advocaat dan geen of niet genoeg geld krijgt.
2.3 Door onjuiste informatie van verweerster ten aanzien van de mogelijkheden tot het overnemen van een toevoeging en de tijdsdruk, omdat de echtscheiding binnen vier weken nadat de beschikking betreffende de voorlopige voorziening was gewezen bij de rechtbank moet worden ingediend, is klaagster in zee gegaan met verweerster.
2.4 Gezien de hoogte van haar inkomen en vermogen kwam zij in aanmerking voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand.
2.5 Verweerster heeft haar in totaal € 16.596,05 in rekening gebracht. Dit bedrag is (nagenoeg) volledig betaald. Verweerster heeft de zaak onnodig gerekt en te laat gereageerd. Daardoor zijn haar kosten opgelopen. Klaagster had nooit gedacht dat de kosten zo exorbitant hoog zouden worden. Het geld van haar ouders is volledig opgegaan aan de kosten van verweerster.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft klaagster niet verkeerd voorgelicht betreffende de mogelijkheden de toevoeging over te nemen van haar vorige advocaat. Zij heeft klaagster duidelijk laten weten dat zij niet bereid was de toevoeging voor de echtscheidingsprocedure over te nemen. Dat is haar goed recht. Zij was niet verplicht de toevoeging over te nemen.
3.2 Toen klaagster zich tot haar wendde was het klaagster bekend dat zij voor een toevoeging in aanmerking kwam. Klaagster heeft er zelf voor gekozen zich door verweerster op betalende basis bij te laten staan. Er was op dat moment nog voldoende tijd voor klaagster om een advocaat in te schakelen, die wel bereid was haar op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand terzijde te staan, en die tijdig het verzoek tot echtscheiding voor haar had kunnen indienen.
3.3 Het betrof een complexe zaak. De boedel omvatte onder meer diverse onroerende goederen waarvan twee in het buitenland waren gelegen en twee auto’s, diverse polissen alsmede een letselschade uitkering, die verknocht was aan klaagster, terwijl er ook fiscale problemen waren en een verzekeringstussenpersoon nog gelden onder zich had van partijen.
3.4 Hetgeen zij klaagster in rekening heeft gebracht is steeds voorzien van specificaties. Zij heeft niet al haar werkzaamheden aan klaagster in rekening gebracht en haar uurtarief niet tussentijds verhoogd om klaagster tegemoet te komen.
4 BEOORDELING
4.1 Klaagster stelt zich blijkens klachtonderdeel 1 op het standpunt dat verweerster haar heeft voorgehouden dat een toevoeging niet kan worden overgenomen en verweerster haar op dit punt verkeerd heeft voorgelicht.
4.2 Toen klaagster zich tot verweerster wendde was het haar bekend dat zij voor tijdelijk door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Immers haar eerste advocaat heeft haar op die basis terzijde gestaan.
4.3 Blijkens de brief van 12 november 2010, die zich bij de stukken bevindt, heeft klaagster uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht om op basis van een toevoeging te worden bijgestaan en is zij met verweerster overeengekomen dat zij op betalende basis van de diensten van verweerster gebruik zal maken. De moeder van klaagster heeft zich bereid verklaard de kosten van de echtscheidingsprocedure voor klaagster te voldoen. De hiervoor genoemde brief is zowel door klaagster als door haar moeder voor akkoord ondertekend. De voorzitter stelt vast dat het klaagster aldus duidelijk was dat verweerster niet bereid was haar zaak op basis van een toevoeging te behandelen.
4.4 Dat verweerster klaagster heeft voorgehouden dat een toevoeging niet kan worden overgenomen, hetgeen niet juist is, en dat klaagster slechts heeft ingestemd met het op betalende basis optreden van verweerster voor haar omdat verweerster ten onrechte de indruk heeft gewekt dat een toevoeging niet kon worden overgenomen blijkt niet uit de stukken en is ook overigens niet aannemelijk geworden.
4.5 Van het feit dat er voor klaagster haast was geboden bij het inschakelen van een andere advocaat kan verweerster geen verwijt worden gemaakt. Zulks was uitsluitend het gevolg van het feit dat klaagster, nadat de beschikking betreffende de voorlopige voorziening was gewezen, wenste over te stappen naar een andere advocaat.
4.6 Verweerster heeft klaagster op betalende basis bij mogen staan ook al kwam klaagster tijdelijk voor een toevoeging in aanmerking. Verweerster heeft correct gehandeld door de gemaakte afspraken op het punt van de betaling van haar werkzaamheden schriftelijk vast te leggen. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.
4.7 Klaagster heeft als klachtonderdeel 2 gesteld dat de door verweerster verrichte werkzaamheden niet in verhouding staan tot de gefactureerde bedragen.
4.8 Vast staat dat het een complexe echtscheidingsprocedure betrof. Gesteld noch gebleken is dat verweerster heel veel meer in rekening heeft gebracht dan in verhouding tot de door haar verrichte werkzaamheden redelijk zou zijn. Slechts in dat geval zou er een taak voor de tuchtrechter zijn weggelegd. Omdat klaagster haar verwijt op dit punt onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
4.9 Het is niet aannemelijk dat een behandeling ter zitting een ander licht zal werpen op de zaak. Op de klacht kan daarom door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet worden beslist. De klacht wordt afgewezen.
BESLISSING
De klacht wordt afgewezen.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol voorzitter, met bijstand van mr. A. Huber als griffier op 17 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten