Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:185

Zaaknummer

13-383A

Inhoudsindicatie

Klacht over werkwijze overname strafzaken deels gegrond. Verweerder is hiervoor al eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. Berisping.

Uitspraak

 

Beslissing van 15 juli 2014 

in de zaak 13-383A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen:

advocaat te

 

Verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 december 2013 met kenmerk 40-13-0936, door de raad ontvangen op 19 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam van 2 juni 2014 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, mr. Dudink en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 t/m 10 op de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede de nagezonden brief met bijlagen aan de raad van 22 mei 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Op de ochtend van 31 januari 2012 heeft klaagster een gedetineerde cliënte bezocht. Die middag bezocht verweerder ook deze cliënte. Verweerder nam de zaak (hierna genoemd: zaak A) over. Op 1 februari 2012 vond een raadkamerzitting plaats.

2.3 Per fax van 11 oktober 2012 aan klaagster heeft verweerder om overname van een andere strafzaak (hierna genoemd: zaak B) verzocht. Klaagster antwoordde dat zij dat verzoek met haar cliënte wilde bespreken en onthield toestemming voor een bezoek van verweerder aan de cliënte. Op 16 oktober 2012 heeft klaagster haar cliënte bezocht en zij wilde niet overstappen; zij wenste dat klaagster de zaak blijft behandelen. Uit een brief van 27 november 2012 van de cliënte blijkt dat een medegedetineerde verweerder heeft benaderd zonder duidelijke instructie daartoe van de cliënte.

2.4 Per fax van 30 juli 2013 aan een kantoorgenoot van klaagster verzoekt verweerder wederom om overname van een strafzaak, hierna aangeduid als zaak C. Een advocaat die bij verweerder in loondienst is heeft de cliënt op dezelfde dag bezocht. Verweerder heeft de zaak verder behandeld.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in drie strafzaken niet op zorgvuldige wijze een verzoek tot overname aan klaagster te hebben gedaan zodat sprake is van ronselpraktijken.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder heeft zich in de eerste plaats beroepen op schending van de redelijke termijn. Verweerder acht zich gelet op het tijdsverloop geschaad in zijn mogelijkheden verweer te voeren. De raad stelt vast dat de klacht is ingediend bij de deken op 1 augustus 2013. De zaken A, B en C speelden in respectievelijk januari 2012, oktober 2012 en juli 2013. De klacht maakt duidelijk dat zaak C de “druppel” was zodat klaagster ook de oudere zaken A en B aan de tuchtrechter wil voorleggen.

4.2 In het algemeen geldt dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat de feiten waarover wordt geklaagd zich hebben voorgedaan  en de klager met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. De raad acht de redelijke termijn niet geschonden en zal de klacht inhoudelijk beoordelen. 

4.3 Het hof van discipline hanteert voor de toetsing van de aan verweerder verweten gedraging vaste criteria. Indien een advocaat de behandeling van een zaak van een andere advocaat overneemt, geldt dat het op de weg van de overnemende advocaat ligt om met de andere advocaat te overleggen voordat hij de zaak daadwerkelijk gaat behandelen. Dit overleg houdt in dat advocaten daadwerkelijk informatie en standpunten dienen uit te wisselen.

4.4 De advocaat die door derden is aangezocht om een gedetineerde verdachte bij te staan, aan wie reeds een andere advocaat is toegevoegd en die de verdachte wenst te bezoeken ten einde zich te ervan te vergewissen of die zich inderdaad verder door hem wil laten bijstaan, behoort de toegevoegde advocaat tijdig in kennis te stellen van zijn voornemen om de verdachte te bezoeken. Indien de toegevoegde advocaat meedeelt daarvoor geen toestemming te verlenen, mag die mededeling niet zondermeer genegeerd worden, maar behoort in overleg tussen de advocaten naar een oplossing te worden gezocht. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, kan tussenkomst van de deken worden ingeroepen.

4.5 Verweerder is al meerdere malen met de tuchtrechter in aanraking geweest naar aanleiding van overnameperikelen. De raad heeft vergelijkbare klachten van andere advocaten tegen verweerder gegrond verklaard. Het komt opmerkelijk vaak voor dat verweerder van een derde – bijvoorbeeld een medegedetineerde – het verzoek ontvangt een zaak over te nemen. Uit de verklaring van de cliënte in zaak B blijkt dat een overnameverzoek dat verweerder bereikt via een medegedetineerde van de cliënt niet per definitie overeenstemt met de wens van de cliënt zelf en niet van diens initiatief uitgaat.

4.6 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd aan dat hij een veelgevraagd advocaat is zodat hij bij een overnameverzoek soms in aanvaring komt met de piketadvocaat. Verweerder erkent in het verleden in dit soort situaties lichtvaardig gehandeld te hebben en zich niet gehouden te hebben aan de maatstaven die voor de overname van strafzaken gelden, hoewel deze maatstaven destijds nog wel ter discussie stonden, aldus nog steeds verweerder. Verweerder benadrukt de vrije advocaatkeuze en stelt dat zijn handelwijze het belang van de betreffende cliënten dient en niet schaadt.

4.7 De raad verwerpt het beroep van verweerder op de vrije advocaatkeuze. Het recht op vrije advocaatkeuze rechtvaardigt in het algemeen niet dat de nieuwe advocaat op het overnameverzoek van de cliënt ingaat buiten voorafgaande raadpleging van de bestaande raadsman om. De regels voor een vrije advocaatkeuze strekken er niet toe inbreuken op een bestaande rechtsverhouding, al dan niet ontstaan door een piketdienstregeling, tussen een advocaat en zijn cliënt te faciliteren. In zaak B blijkt het overnameverzoek overigens het initiatief te zijn van een medegedetineerde, het betreft geen eigen keuze van de cliënt.

4.8 In zaak A zijn geen feiten vast komen te staan die leiden tot de conclusie dat verweerder ongeoorloofd heeft gehandeld. Verweerder stelt dat de cliënte hem rechtstreeks heeft benaderd. Daarna heeft hij zich telefonisch tot klaagster gewend met het overnameverzoek. Klaagster stelt dat verweerder de cliënt eerst benaderd heeft. De raad kan gelet op de elkaar tegensprekende stellingen van partijen de exacte feitelijke gang van zaken niet vaststellen en op grond daarvan ook niet concluderen dat verweerder over de schreef is gegaan. Verweerder heeft in dit geval dan ook het voordeel van de twijfel.

4.9 Bij zaak B heeft verweerder per fax om overname verzocht, stellende dat de cliënte hem daartoe had benaderd. De raad houdt het er op dat verweerder door een medegedetineerde is benaderd, die ook de cliënte tot overstap wilde bewegen, nu dat uit een verklaring van de cliënte blijkt. De handelwijze van verweerder verdient geen schoonheidsprijs: verweerder lijkt lichtvaardig aan te nemen dat de beoogde cliënte geen vertrouwen meer stelde in klaagster terwijl het initiatief duidelijk bij de medegedetineerde lag. De raad ziet echter bij deze poging tot overname geen overschrijding van een tuchtrechtelijke grens.. Onvoldoende feiten zijn gesteld of gebleken om actieve ronselpraktijken aan te nemen, nu het tot een daadwerkelijke bezoek aan de cliënte of overname van de zaak  bij zaak B niet is gekomen: de cliënte was standvastig in haar keuze voor klaagster en stapte niet over naar verweerder.

4.10 Bij de overname van zaak C treft verweerder wel een tuchtrechtelijk verwijt. Verweerder erkent dat hij deze zaak heeft overgenomen en dat zijn kantoorgenoot voor hem de cliënt heeft bezocht zonder vooraf contact op te nemen  met klaagster. De klachtwaardigheid valt niet weg doordat de kantoorgenoot, die bij verweerder in dienst is, en niet verweerder de cliënt bezocht; verweerder heeft niet betwist dat dit bezoek van zijn kantoorgenoot was gericht op het innemen van de zaak ten behoeve van verweerder. Ook de stelling dat het (mogelijk) zou gaan om een cliënt die door verweerder eerder was bijgestaan, hetgeen later anders bleek te liggen, brengt nog niet mee dat de maatstaven voor het overnemen van een zaak niet gelden.

4.11 De slotsom is dat de klacht gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard.

MAATREGEL:

De raad constateert dat verweerder al meermalen voor soortgelijke klachten met door de tuchtrechter is veroordeeld. Nu in deze zaak opnieuw van een vergelijkbare praktijk blijkt ziet de raad aanleiding de maatregel van berisping op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht  gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door  mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, J.M. van de Laar, B.Roodveldt, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier,

en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2014.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl