Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-12-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:369
Zaaknummer
14-146
Inhoudsindicatie
Aan verweerder wordt een schorsing voor de duur van drie maanden opgelegd, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, die ingaat op de datum waarop verweerder zich weer laat inschrijven als advocaat wegens het niet reageren op verzoeken om informatie van de deken, het niet reageren op tegen hem ingediende klachten, het niet reageren op verzoeken tot verrekening van toevoegingsvergoedingen van collega advocaten, het niet nakomen van afspraken en het functioneren als advocaat.
Uitspraak
Beslissing van 8 december 2014
in de zaak 14-146
naar aanleiding van de ambtshalve klacht van:
deken van de Orde van Advocaten in [A]
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 2 september 2014 met kenmerk RvT 14-33/TRC/ML, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [A] zijn dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 oktober 2014 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van 2 september 2014 van de deken en van de stukken die staan vermeld op de inventarislijst, die is gevoegd bij deze brief.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder is op 27 november 2001 beëdigd als advocaat.
2.3 Sinds oktober 2012 had verweerder een eenmanskantoor te [plaats]. Hij had een strafpraktijk met daarnaast een enkele civiele zaak.
2.4 Naar aanleiding van de tegen verweerder op 10 januari 2013 ingediende klacht van een cliënte, die verweerder vanaf december 2011 terzijde heeft gestaan in een aantal juridische procedures, die verband hielden met een reeds jaren geleden beëindigde relatie, is de toenmalige deken een onderzoek gestart waaruit is gebleken dat verweerder ernstig tekort is geschoten jegens de betreffende cliënte.
2.5 Omdat het ernstige klachten betroffen, die de hiervoor genoemde cliënte tegen verweerder had ingediend, en omdat verweerder niet tijdig opgave had gedaan in het kader van de Centrale Controle Verordeningen 2012, hij niet tijdig een advocatenpas had aangevraagd, hij niet tijdig de hoofdelijke omslag over 2013 had voldaan en hij in een reeks van jaren niet voldoende opleidingspunten had behaald, heeft de deken bij brieven van 22 augustus 2013 naast de klacht van de hiervoor genoemde cliënte een ambtshalve klacht tegen verweerder ingediend.
2.6 Deze klachten hebben geleid tot een tweetal beslissingen van de raad van 12 februari 2014. Alle onderdelen van de beide klachten zijn gegrond verklaard en aan verweerder is voor beide klachten samen de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van twee weken met bepaling dat deze schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar, die is ingegaan op 12 februari 2014, schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.
2.7 Nadat de deken bij brieven van 22 augustus 2013 de hiervoor genoemde klachten naar de raad had doorgeleid heeft de deken zijn onderzoek betreffende de praktijk van verweerder voortgezet. In het kader van dit onderzoek heeft in november 2013 een bespreking plaatsgevonden waarbij de toenmalige deken zijn zorgen heeft geuit over de wijze waarop verweerder zijn praktijk uitoefende. Afgesproken is toen dat verweerder hulp zou zoeken van een andere advocaat om hem te helpen met de organisatie van zijn kantoor en dat hij tevens zou zorgdragen voor toezending van de (financiële) stukken waarom in het kader van het dekenonderzoek was gevraagd.
2.8 Eind december 2013 heeft verweerder te kennen gegeven te kampen met een depressie. Naar aanleiding daarvan en gelet op de wijze waarop verweerder zijn praktijk uitoefende is hem in overweging gegeven om zich te laten schrappen van het tableau.
2.9 Verweerder heeft begin januari 2014 aan de deken laten weten akkoord te gaan met zijn schrapping. Hij zou binnen een week contact met de deken opnemen om een en ander te regelen.
2.10 In de daarop volgende maanden heeft de deken niets van verweerder vernomen ondanks meerdere pogingen in contact met hem te komen.
2.11 Begin maart 2014 heeft er nogmaals overleg met verweerder plaatsgevonden en zijn er afspraken gemaakt over de beëindiging van zijn praktijk. Onder meer is afgesproken dat verweerder een kopie van zijn verzoek tot schrapping per 1 mei 2014 aan BAR Beheer aan de deken zou doen toekomen. Ondanks dat verweerder meerdere malen is gerappelleerd is verweerder de gemaakte afspraken niet nagekomen.
2.12 Uiteindelijk heeft verweerder zich op 26 mei 2014 laten schrappen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a. de afgelopen jaren stelselmatig en bij voortduring niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie van de deken.
b. verzoeken om informatie in het kader van het dekenonderzoek teneinde te controleren of aan de geldende wet- en regelgeving werd voldaan, niet heeft beantwoord.
c. afspraken niet is nagekomen.
d. in diverse tegen hem ingediende klachten pas nadat hem herinneringen zijn gestuurd heeft gereageerd en hij in de meest recente tegen hem ingediende klacht in het geheel niet heeft gereageerd.
e. niet heeft gereageerd op brieven van een tweetal advocaten, die recht hebben op een deel van de door verweerder ontvangen toevoegingsvergoedingen.
f. een gratieverzoek en een verzoek om strafvermindering niet heeft ingediend, terwijl verweerder met zijn cliënt had afgesproken dat hij zulks zou doen.
Stellingen van de deken ter onderbouwing van zijn klacht, voor zover niet al onder de feiten opgenomen.
3.2 Naar aanleiding van de tegen verweerder op 10 januari 2013 ingediende klacht is de toenmalige deken een onderzoek gestart naar verweerder.
3.3 Uit dat onderzoek is gebleken dat verweerder ernstig tekort schoot in zijn dienstverlening aan de cliënte, die een klacht tegen hem heeft ingediend. Niet alleen heeft hij termijnen laten verlopen, nagelaten toevoegingen aan te vragen en is hij niet verschenen bij een comparitie, ook heeft hij deze omissies niet (tijdig) aan zijn cliënte gemeld.
3.4 Voorts was verweerder extreem moeilijk te bereiken voor de deken, brieven en e-mailberichten werden niet beantwoord en de telefoon werd niet opgenomen.
3.5 Bij de deken zijn een tweetal bemiddelingsverzoeken binnengekomen van advocaten, die hebben getracht in contact met verweerder te komen in verband met de verdeling van een toevoegingsvergoeding. Het is de betreffende advocaten niet gelukt in contact met verweerder te komen en verweerder heeft hun nota’s niet voldaan.
3.6 Verweerder heeft met een cliënt afgesproken dat hij een gratieverzoek en een verzoek om strafvermindering zou indienen. Er is een prijsafspraak gemaakt en de betreffende cliënt heeft € 300,- aanbetaald waarna de cliënt niets meer heeft vernomen van verweerder. Verweerder heeft geen werkzaamheden verricht voor de betreffende cliënt en het bedrag ad € 300,- heeft hij niet tijdig terugbetaald.
3.7 De klacht van de hiervoor in punt 3.6 genoemde cliënt is dusdanig ernstig dat de deken ook hierover een dekenbezwaar indient.
3.8 Daarnaast heeft verweerder niet (tijdig) opgave gedaan in het kader van de CCV, heeft hij verzuimd tijdig een aanvraag in te dienen voor een advocatenpaspoort, heeft hij niet voldaan aan zijn betalingsverplichting in het kader van de hoofdelijke omslag over 2013 en heeft hij een aantal jaren niet voldaan aan zijn verplichting voldoende punten te halen. Eén en ander was voor de toenmalige deken aanleiding een dekenbezwaar tegen verweerder in te dienen.
3.9 Kennelijk heeft het eerdere dekenbezwaar waarin onder meer werd geklaagd over de slechte bereikbaarheid van verweerder niet geleid tot een gedragsverandering van verweerder.
3.10 Verweerder heeft gezien de onderhavige klachten in strijd met gedragsregel 37 gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur geschonden.
Alhoewel verweerder zich op 26 mei 2014 heeft laten schrappen van het tableau meent de deken dat, gelet op de aanzienlijke bezwaren die er nog steeds jegens verweerder bestaan, de grote gevolgen van het handelen en met name het nalaten van verweerder voor zijn cliënten en het beschadigen van het vertrouwen in de advocatuur, dat zijn bezwaren ter kennis van de raad moeten worden gebracht en geeft hij de raad in overweging tot schrapping van verweerder over te gaan omdat niet te verwachten is dat, mocht verweerder een terugkeer in de advocatuur overwegen, enige verbetering van zijn gedrag op zal treden.
4 VERWEER
4.1 Vanaf januari 2013 is het verweerder steeds zwaarder gevallen als advocaat te functioneren omdat hij met een depressie kampte.
4.2 De deken heeft verweerder in overweging gegeven zich te laten schrappen van het tableau. Dit was een harde boodschap, maar ook een nuttige boodschap. Verweerder kon niet functioneren als advocaat. Aan simpele eisen als het responderen op brieven kon hij niet voldoen en het was niet te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering zou komen.
4.3 Het zich uit laten schrijven als advocaat is verweerder moeilijker gevallen dan hij had gedacht. Hij heeft zich te laat laten schrappen.
4.4 Verweerder ziet het het komende jaar absoluut niet gebeuren dat hij zich weer wil laten inschrijven als advocaat. Hij hoopt dat er een moment komt waarop hij hersteld is, daar is nu nog geen sprake van.
4.5 Verweerder vindt het niet onbegrijpelijk dat de deken de raad in overweging geeft hem te schrappen. Anderzijds wil verweerder niet een definitief punt achter zijn beroepsuitoefening als advocaat zetten. Verweerder ziet in dat hij ernstig tekort is geschoten. Tot 5 of 6 jaar geleden functioneerde hij echter goed, hij heeft destijds een hele rij tevreden cliënten achtergelaten en er speelden geen klachten, althans hooguit over het niet behalen van voldoende opleidingspunten. Verweerder is van oordeel dat de raad bij de beoordeling van het dekenbewaar niet alleen zijn functioneren in de afgelopen twee jaar moet betrekken.
5 BEOORDELING
5.1 De aan het adres van verweerder gemaakte verwijten bestaan uit het niet reageren op verzoeken om informatie van de deken, het niet of pas nadat hem herinneringen zijn gestuurd reageren op tegen hem ingediende klachten, het niet reageren op verzoeken tot verrekening van toevoegingsvergoedingen van collega advocaten, het niet nakomen van afspraken en het niet verrichten van toegezegde werkzaamheden voor een cliënt.
5.2 Verweerder heeft de hiervoor genoemde verwijten erkend. Daarmee staan deze vast en is de klacht in al zijn onderdelen gegrond.
5.3 Met de deken is de raad van oordeel dat de door de raad gegrond geoordeelde klachtonderdelen ernstige verwijten betreffen en dat verweerder door zijn disfunctioneren het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat verweerder’s disfunctioneren te wijten is aan een depressie en verweerder er blijk van heeft gegeven in te zien dat hij de afgelopen jaren ernstig tekort is geschoten jegens cliënten, jegens collega advocaten alsmede jegens de Orde en verweerder, die op 27 november 2001 is beëdigd als advocaat, onweersproken heeft gesteld dat hij een groot aantal jaren wel goed heeft gefunctioneerd als advocaat, en hij slechts eenmaal eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld voor feiten die zich hebben voorgedaan toen hij reeds kampte met een depressie, meent de raad dat het te ver voert om thans te oordelen dat het uitgesloten is dat verweerder in de toekomst zal kunnen functioneren als advocaat. Daarom ziet de raad aanleiding tot het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, die ingaat op de datum waarop verweerder zich weer laat inschrijven als advocaat, hetgeen de mogelijkheid opent alsdan zo nodig verweerder’s functioneren te monitoren.
BESLISSING
De raad van discipline:
Alle onderdelen van de klacht van de deken tegen verweerder zijn gegrond.
Aan verweerder wordt de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 3 maanden opgelegd. De raad bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de na te noemen proeftijd aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt. De raad stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat verweerder zich weer heeft laten inschrijven als advocaat.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter,
mrs. A.D.G. Bakker, R.J.A. Dil, I.P.A. van Heijst en K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten