Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:147

Zaaknummer

14-27

Inhoudsindicatie

Optreden van verweerder als advocaat van zijn buren in geschil met klaagster over ontwikkeling appartementencomplex in de straat. Verwijt klaagster dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en veel kansloze procedures heeft gevoerd. Dat verweerder als medebewoner in de straat mogelijk dezelfde belangen had als de eisers stond aan zijn optreden als hun advocaat niet in de weg. Het is een advocaat niet verboden om in rechte zijn eigen belangen te behartigen. Hij dient er daarbij wel extra voor te waken dat hij voldoende distantie betracht en het geschil op een zakelijke wijze blijft beschouwen zonder de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij of – in dit geval – belanghebbende nodeloos te schaden. Niet is gebleken dat verweerder de hierbij in acht te nemen grenzen heeft overschreden en dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in gevaar zijn gekomen, noch dat hij klaagster nodeloos op kosten heeft gejaagd. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 26 mei 2014

in de zaak 14-27

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 4 februari 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 6 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2014 in aanwezigheid van zowel klaagster, bijgestaan door mr. [A], en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

1.4    Onder de bijlagen bevinden zich onder meer de hierna te bespreken beslissing op bezwaar bouwvergunning eerste fase van 3 juni 2009, de beslissing van de rechtbank van 25 februari 2011 op het beroep tegen de beslissing op bezwaar tegen de bouwvergunning tweede fase, alsmede de beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2012.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is eigenaresse van een voormalig bedrijfspand in de [K]straat in [L], nr. [a]. Verweerder woont in die straat. Nr. [a] grenst aan de achtertuinen van de panden nr. [b] en [c] en is alleen bereikbaar via een gangetje onder en langs de nummers [b] en [c]. Om het pand nr. [a] te kunnen verbouwen tot 6 wooneenheden vroeg klaagster in 2008 een bouwvergunning aan. Bij besluit van 22 december 2008 is aan klaagster een bouwvergunning eerste fase verleend. Daartegen hebben blijkens aangehechte handtekeningenlijst 29 buren bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 juni 2009 zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Op de handtekeningenlijst is één naam doorgehaald.

2.3    Bij primaire besluiten van 6 juli 2009 is onder het stellen van voorwaarden een reguliere bouwvergunning tweede fase verleend en is voor één parkeerplaats ontheffing verleend van artikel 2.5.30 lid 4 onder b van de Bouwverordening. Tegen die besluiten heeft verweerder namens vijf van de eerdere bezwaarmakers bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 oktober 2009 is het bezwaar – gedeeltelijk – gegrond verklaard; de reguliere bouwvergunning tweede fase is gehandhaafd.

2.4    Tegen dat laatste besluit heeft verweerder namens de vijf eerdere bezwaarmakers beroep bij de rechtbank ingesteld en tevens de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het bestreden besluit. Bij beslissing van 3 november 2009 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst. Die schorsing is later bij beslissing van 26 november 2009 weer opgeheven. Een nieuw verzoek om schorsing van 15 december 2009 is afgewezen bij beslissing van 7 januari 2010.

2.5    Op 2 februari 2010 heeft klaagster een bouwvergunning aangevraagd voor een wijziging op de eerder verleende bouwvergunning. Daarop is beslist bij besluit van 18 juni 2010. In zijn beslissing op het ingestelde beroep heeft de rechtbank bepaald dat dit beroep ingevolge artikel 6:19 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht geacht wordt mede gericht te zijn tegen dit nieuwe besluit van 18 juni 2010.

2.6    De onderwerpen die in de procedures aan de orde kwamen hadden in het bijzonder betrekking op toegankelijkheid van het te bouwen wooncomplex, brandveiligheid en toename van de toch al hoge parkeerdruk in de straat.

2.7    De bouw is op 5 januari 2011 door klaagster gereed gemeld.

2.8    De rechtbank heeft bij beslissing van 25 februari 2011 het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit als op onderdelen onvoldoende gemotiveerd vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders diende een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het is tevens veroordeeld in de proceskosten van eisers en de kosten van een deskundigenbericht.

2.9    Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 18 mei 2011 het tegen het besluit van 6 juli 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

2.10    Zowel eisers als klaagster hebben tegen de beslissing van de rechtbank van 25 februari 2011 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit hoger beroep wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet Bestuursrecht, geacht mede een beroep tegen voormeld besluit van 18 mei 2011 in te houden.

2.11    De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij beslissing van 16 mei 2012 de beroepen van eisers gegrond verklaard en dat van klaagster ongegrond, onder veroordeling van het college in de kosten van het hoger beroep van eisers.

2.12    Op 23 oktober 2012 heeft de gemeente een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daartegen heeft verweerder namens eisers opnieuw beroep ingesteld. Het vervolg van die procedure is de raad niet bekend.

2.13    Voorafgaand aan de hiervoor onder 2.4 genoemde procedure bij de voorzieningenrechter had verweerder eerder in augustus 2009 al eens aan de voorzieningenrechter verzocht om een bouwstop. Dat verzoek is toen door hem ter zitting ingetrokken. In 2010, 2011 en 2012 heeft verweerder namens eisers nog eens vijf maal aan de gemeente verzocht om handhavend op te treden. Eenmaal, op 19 maart 2010, is dat verzoek toegewezen, in afwachting van de beslissing op klaagsters verzoek om afgifte van een gewijzigde bouwvergunning. Die bouwstop is bij afgifte van de gewijzigde vergunning op 18 juni 2010 weer opgeheven. Tegen dat besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt en tegen de afwijzing van dat bezwaar beroep ingesteld.

2.14    Bij brief met bijlagen van 23 februari 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    als direct belanghebbende is opgetreden voor klaagsters wederpartij, zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, zich heeft laten leiden door eigen belangen en informatie heeft verschaft waarvan hij wist of behoorde te weten dat die niet juist was. Zodoende is verweerder niet conform de voor hem geldende kernwaarden onafhankelijk en integer opgetreden;

b)    door op deze wijze voor belanghebbenden op te treden in een groot aantal procedures die later kansloos bleken, klaagster financieel nadeel heeft berokkend en het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad;

3.2    Klaagster heeft het sterke vermoeden dat de handtekening die op de handtekeningenlijst bij het bezwaarschrift de handtekening van verweerder is. Zij meent dat verweerder door zelf een belang bij de procedures te hebben onvoldoende onafhankelijk heeft kunnen optreden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder is van mening dat hij zijn cliënten deskundig en bekwaam heeft bijgestaan. Hun belang is voor hem leidend geweest bij de bepaling van zijn beleid en de wijze waarop hij hen heeft bijgestaan. Er is geen sprake geweest van belangenverstrengeling noch van onvoldoende onafhankelijkheid of overschrijding van de grenzen van de vrijheid die hem als advocaat van de belanghebbenden toekwam.

4.2    De ingediende handhavingsverzoeken zijn niet onzinnig of kansloos geweest; zij zijn ingediend nadat telkenmale door cliënten was geconstateerd dat was gehandeld zonder of in strijd met de noodzakelijke vergunningen, om te voorkomen dat voortijdig een onomkeerbare situatie zou ontstaan. Hij heeft klaagster niet financieel benadeeld. Geprocedeerd werd ook niet tegen klaagster maar tegen het bestuursorgaan. Het was aan klaagster of zij zich daar al dan niet in wilde voegen en daar al dan niet kosten voor wilde maken.

4.3    Er is geen sprake geweest van een handelwijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, noch van handelen in strijd met de gedragsregels.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop staat dat ook naar vaste rechtspraak van het hof van discipline bij de beoordeling van een klacht over het optreden van een advocaat van de tegenpartij van de klager ervan moet worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze, die hem – in overleg met zijn cliënt – passend voorkomt. Daarbij mag hij in het algemeen afgaan op hetgeen zijn cliënt hem heeft meegedeeld zonder verplicht te zijn de juistheid daarvan te onderzoeken, tenzij het gaat om feiten waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet waar zijn. De wederpartij zal zich dus slechts in uitzonderlijke gevallen over de wijze van belangenbehartiging kunnen beklagen. Voor de tuchtrechter staat daarbij de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt slechts ter beoordeling voor zover de advocaat zich bij die behandeling jegens de wederpartij heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is de raad in de onderhavige klachtzaak echter niet gebleken.

5.2    Het stond verweerder vrij om in deze als advocaat de belangen te behartigen van de vijf voornoemde ‘eisers’ bij het tegenhouden van de bouwactivitieiten van klaagster. Dat hij als medebewoner in de straat mogelijk dezelfde belangen had als deze eisers stond daaraan niet in de weg. Het is een advocaat niet verboden om in rechte zijn eigen belangen te behartigen. Hij dient er daarbij wel extra voor te waken dat hij voldoende distantie betracht en het geschil op een zakelijke wijze blijft beschouwen zonder de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij of – in dit geval – belanghebbende nodeloos te schaden. Niet is gebleken dat verweerder de hierbij in acht te nemen grenzen heeft overschreden en dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in gevaar zijn gekomen.

5.3    Evenmin is de raad gebleken dat verweerder zich in de procedures heeft bediend van informatie waarvan hij wist of behoorde te weten dat die onjuist was.

5.4    Alleen al uit de omstandigheid dat zowel de rechtbank als de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn cliënten in het gelijk heeft gesteld en het college van burgemeester en wethouders in de kosten heeft veroordeeld moet worden afgeleid dat de belangen die verweerder in deze heeft gediend het verdedigen waard zijn geweest. Uit de desbetreffende beslissingen valt niet af te leiden dat de rechtbank en de afdeling Bestuursrechtspraak door verweerder op het verkeerde been zijn gezet.

5.5    In dit licht bezien is op zichzelf ook niet onbegrijpelijk dat verweerder heeft gemeend meerdere malen aan het college om handhaving te moeten verzoeken, teneinde te voorkomen dat de bouwplannen al zouden zijn gerealiseerd zonder dat de bouwvergunning onherroepelijk op al zijn merites zou zijn getoetst. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat die verzoeken tot handhaving van elke grond waren ontbloot.

5.6    De raad is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder klaagster nodeloos op kosten heeft gejaagd. Dat klaagster kosten heeft gemaakt – en in haar beleving heeft moeten maken - om haar belangen als belanghebbende in de verschillende procedures te behartigen is een inherent gevolg geweest van haar keuze om een bouwproject te willen realiseren op een plek waar bij de bewoners in de buurt daartegen de nodige bezwaren leefden.

5.7    De raad overweegt nog dat het verbod op belangenverstrengeling - waar klaagster verweerder ook een verwijt van maakte – ziet op de situatie dat de advocaat zich in zijn optreden laat leiden door een ander belang dan dat van zijn cliënt. Het is dan ook alleen de eigen cliënt die zich over een dergelijk optreden kan beklagen, en niet de wederpartij.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klachten van klaagster tegen verweerder zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, C.J. Lunenberg en L.A.M.J Pütz, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

griffier    voorzitter