Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:86
Zaaknummer
13-213
Inhoudsindicatie
Klacht van de ene advocaat tegen de andere advocaat dat hij in e-mails aan de klagende advocaat een agressieve en opgepaste toon bezigt. De raad is van oordeel dat hoewel van een advocaat enig incasserings- en relativeringsvermogen mag worden verwacht, enkele van de door verweerder gebezigde bewoordingen een advocaat niet passend zijn en dat verweerder daarmee de grens van het toelaatbare heeft overschreden. De klacht wordt gegrond verklaard onder oplegging van een enkele waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 3 februari 2014
in de zaak 13-213
naar aanleiding van de klacht van:
Mr. [naam]
advocaat te [plaats]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
gemachtigde mr. E.M. van Zelm
advocaat te De Bilt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 13 september 2013 met kenmerk RvT 13-0152, door de raad ontvangen op 16 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 december 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door zijn advocaat. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 tot en met 3.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager staat zijn cliënt, [naam cliënt] B.V. bij in een kwestie tegen [naam dochtermaatschappij] B.V. en [naam dochtermaatschappij] B.V., twee dochtermaatschappijen van [naam werkgever verweerder] .
2.3 Verweerder is werkzaam als advocaat in dienstbetrekking bij [naam werkgever verweerder] Het geschil tussen de cliënt van klager en de beide dochterondernemingen van [naam werkgever verweerder] speelt sinds begin 2011 en is in eerste instantie door iemand anders van de juridische afdeling van [naam werkgever verweerder] behandeld. Begin 2013 is de zaak aan verweerder overgedragen.
Op 4 maart 2013 heeft verweerder klager een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende staat: “… … Voor wat betreft 2010 geldt dat [naam cliënt/werkgever verweerder] steeds haar bereidwilligheid heeft getoond en heeft aangeboden om uit te zoeken of er nog transporten uit 2010 onbetaald gebleven zijn, maar gelet op de agressieve wijze van opereren en toonzetting is die bereidwilligheid vanzelfsprekend gedaald. … … …. Wil uw cliënte wat dit onderwerp betreft de discussie voortzetten, dan zult u uw toon toch echt moeten matigen. …. ….Naar ik aanneem is de discussie omtrent kosten en huurpenningen niet serieus bedoeld. … …“
2.4 In zijn e-mail van 5 maart 2013 schrijft verweerder onder meer aan klager: “Hoewel u zich als gezegd ronduit lomp opstelde in de correspondentie met ons, …. …. “
2.5 Op 6 maart 2013 schrijft klager in zijn e-mail het volgende aan verweerder: “Zou u zich in uw correspondentie enkel op de zaak willen richten? Uw opmerking over mij in de tweede alinea is klachtwaardig en overigens ook ongegrond. Het verwondert mij dat u in iedere e-mail weer uit de bocht vliegt met emotionele opmerkingen over wat u zoal van mij(n correspondentie) vindt etc. etc. Ik ben niet geïnteresseerd in uw ongefundeerde mening daarover en ik vind uw taalgebruik in uw mails niet getuigen van een professionele beroepsuitoefening die ik van een advocaat mag verwachten. Dat geldt ook voor het feit dat u stelselmatig voorbijgaat aan (juridische) standpunten die dezerzijds worden ingenomen t.a.v. de opslag van goederen bij cliënte.”
2.6 In zijn e-mail van 6 maart 2013 aan klager reageert verweerder als volgt: “ Uw reactie verbaast mij in het geheel niet. Dreigen met klachten past geheel in uw wijze van opereren. Wat u van mijn taalgebruik vindt, interesseert mij op mijn beurt niet.”
2.7 De e-mail van 18 maart 2013 van verweerder aan klager bevat de volgende passage: “Hoezo heeft niet meer van mij vernomen? Ik stel u toch vragen in mijn e-mail van 6 maart? Antwoord daar dan op!... ….. ….. Stellingen als ….. ….. ….. kunnen dan ook niet anders worden gekwalificeerd als leugens.”
2.8 Bij brief met bijlage van 7 juni 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
in zijn e-mails d.d. 4 maart 2013, 5 maart 2013, 6 maart 2013 en 18 maart 2013 een agressieve en ongepaste toon te bezigen.
3.2 Klager stelt dat verweerder in zijn e-mails aan hem zijn pijlen voortdurend op klager richt in plaats van zich te beperken tot de inhoud van de zaak. Voorts veronachtzaamt verweerder naar het oordeel van klager zijn taak en functie als advocaat, daar waar een advocaat een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling en een goede rechtsbedeling dient te bevorderen. Verweerder heeft naar het oordeel van klager in strijd met Gedragsregel 17 gehandeld welke regel bepaalt dat advocaten dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder beroept zich op het uitgangspunt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt en dat het tuchtrecht niet bedoeld is als beknotting van die vrijheid tenzij de belangen van de wederpartij daarbij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Volgens verweerder vallen de uitlatingen in zijn e-mails binnen de grenzen van hetgeen toelaatbaar is.
4.2 Verweerder stelt dat van klager als advocaat enig relativerings- en incasseringsvermogen verwacht mag worden en dat een advocaat ertegen bestand moet zijn dat zijn eigen doen en laten onderwerp van discussie wordt.
4.3 Verweerder geeft aan dat de toon en woordkeuze in zijn e-mails gezien moet worden in het licht van de hele e-mail wisseling tussen partijen. De toon van de e-mails die klager aan hem stuurde vond hij eveneens agressief en pedant. Als gevolg hiervan heeft verweerder gekozen voor een bepaalde toon en woordkeuze in zijn reacties.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten.
5.2 Uit toon en inhoud van de tussen klager en verweerder gewisselde e-mailberichten komt geen sfeer van welwillendheid naar voren. Over en weer is sprake geweest van uitingen die de sfeer verslechterden. Hoewel van een advocaat enig incasserings- en relativeringsvermogen mag worden verwacht is de raad van oordeel dat enkele van de door verweerder gebezigde bewoordingen een advocaat niet passend zijn en verweerder daarmee de grens van het toelaatbare heeft overschreden. De raad doelt met name op de in 2.4 beschreven passage: “Hoewel u zich als gezegd ronduit lomp opstelde” en op de in 2.7 beschreven passage: “……kunnen dan ook niet anders worden gekwalificeerd als leugens.” De omstandigheid dat ook klager zich verbaal niet onbetuigd liet, rechtvaardigt naar het oordeel van de raad de gewraakte uitlatingen van verweerder niet. Gelet hierop is de klacht van klager tegen verweerder gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de ernst van de overtreding en op het feit dat verweerder nog niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.